In deze zaak heeft Q-Park Operations Netherlands B.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde wegens het niet betalen van parkeerkosten na het verlaten van een parkeergarage door middel van 'treintje rijden'. De gedaagde, die de auto op zijn naam had staan, betwistte dat hij de bestuurder was en voerde aan dat zijn dochter de auto bestuurde op het moment van het verlaten van de parkeergarage. Q-Park vorderde een totaalbedrag van € 404,80, bestaande uit parkeerkosten, schadevergoeding en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde voldoende tegenbewijs heeft geleverd in de vorm van een ondertekende verklaring van zijn dochter, waardoor het vermoeden dat de kentekenhouder ook de bestuurder was, werd weerlegd. Hierdoor werd de vordering van Q-Park afgewezen. De kantonrechter oordeelde echter dat de gedaagde wel in de proceskosten moest worden veroordeeld, omdat hij zijn verweer pas bij dupliek had ingebracht, terwijl hij dit eerder had kunnen doen. De proceskosten aan de zijde van Q-Park werden begroot op € 350,18, en de gedaagde werd veroordeeld in deze kosten. Het vonnis werd uitgesproken op 28 augustus 2019.