ECLI:NL:RBMNE:2019:4084

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 september 2019
Publicatiedatum
3 september 2019
Zaaknummer
NL18.15096
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een kredietovereenkomst door ABN AMRO na staking van de bedrijfsactiviteiten van de VOF

In deze zaak heeft ABN AMRO Bank N.V. een vordering ingesteld tegen de vennootschap onder firma VOF [verweerster sub 1] en haar vennoten, [verweerder sub 2] en [verweerder sub 3], wegens de beëindiging van een kredietovereenkomst. De kredietovereenkomst, die oorspronkelijk op 3 mei 2006 was gesloten, werd meerdere keren verlengd en aangepast. De laatste wijziging vond plaats op 8 maart 2017. In 2018 hebben de vennoten van de VOF hun winkel in interieurartikelen gesloten en de bedrijfsactiviteiten gestaakt. ABN AMRO heeft daarop de kredietovereenkomst opgezegd en het openstaande bedrag van € 225.137,02 opgeëist. De verweerders hebben verweer gevoerd, stellende dat de opzegging niet rechtsgeldig was en dat ABN AMRO haar zorgplicht had geschonden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat ABN AMRO de kredietovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd, omdat de VOF geen inkomsten meer had en de aflossingen uit de rekening-courant faciliteit werden voldaan. De rechtbank heeft de vorderingen van ABN AMRO toegewezen, inclusief de proceskosten en beslagkosten.

Uitspraak

vonnis
_________________________________________________________________ _
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer: NL18.15096
Vonnis van 5 september 2019
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres, hierna te noemen: ABN AMRO,
advocaat R. Dijkema,
tegen

1.de vennootschap onder firmaVOF [verweerster sub 1] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,2. [verweerder sub 2] ,wonende te [woonplaats] ,3. [verweerder sub 3] ,wonende te [woonplaats] ,verweerders,advocaat M. Krabben-Tmim.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de procesinleiding met bijlagen van ABN AMRO;
  • het verweerschrift met bijlagen van verweerders;
  • de aanvulling op het verweerschrift, met bijlagen van verweerders;
  • de brief met aanvullende bijlagen van ABN AMRO; en
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 4 juli 2019.

2.De feiten

2.1.
[verweerder sub 2] en [verweerder sub 3] zijn de vennoten van VOF [verweerster sub 1] (hierna: de VOF). In de VOF exploiteerden zij een winkel in interieurartikelen.
2.2.
Op 3 mei 2006 hebben ABN AMRO en de VOF een kredietovereenkomst gesloten met een kredietfaciliteit van € 451.000,00. De kredietfaciliteit bestond uit een rekening-courant krediet van € 86.000,00, een 10-jarige lening I van € 150.000,00 en een 10-jarige lening II van € 215.000,00.
2.3.
Op 13 september 2016 hebben ABN AMRO en de VOF een nieuwe kredietovereenkomst gesloten. Deze kredietovereenkomst was een voorzetting van de kredietovereenkomst van 3 mei 2006. De kredietfaciliteit bestond uit een rekening-courant krediet van € 236.000,00 en liep tot 1 maart 2017.
2.4.
Op 8 maart 2017 hebben ABN AMRO en de VOF weer een nieuwe kredietovereenkomst gesloten, waarin de kredietovereenkomst van 13 september 2016 werd voortgezet. De kredietfaciliteit van € 236.000,00 bestond uit een rekening-courant krediet van € 86.000,00 en een 1-jarige lening van € 150.000,00. Op de kredietovereenkomst zijn de Algemene Bepalingen voor Kredietverlening (hierna de ABK) van toepassing verklaard. In de kredietovereenkomst staat onder het kopje ‘
Rekening-courant faciliteit (gewijzigd)’ onder meer opgenomen:
“Looptijd De bank of u kan deze kredietlimiet verlagen en/of de faciliteit op elk moment opzeggen. Meer hierover staat in II.4 van de ABK.”
Onder het kopje ‘
1-jarige lening’ staat onder meer opgenomen:
“Terugbetalen lening Op de eerste dag van iedere maand betaalt u een deel van de lening terug op de volgende manier:
- 11 delen van elk EUR 850,00, voor het eerst op 1 mei 2017; en
- daarna 1 deel van EUR 140.650,00 op 1 april 2018.”
2.5.
In artikel II.4 van de ABK staat opgenomen, voor zover hier relevant:
4. Opzegbaarheid en verlaging kredietlimiet
Wanneer mag de Bank het Krediet opzeggen of de Kredietlimiet verlagen?
De Bank mag het Krediet in de vorm van een rekening-courantfaciliteit, een obligofaciliteit, een kasgeldfaciliteit en een combinatiefaciliteit op ieder gewenst moment opzeggen of de kredietlimiet daarvan verlagen. U mag dit ook doen.
In geval van opzegging:

Zijn alle bedragen in rekening-courant die u aan de Bank verschuldigd bent, meteen opeisbaar. U moet deze verschuldigde bedragen meteen terugbetalen. Een aanmaning of ingebrekestelling is niet nodig.
(…)”
2.6.
Begin 2018 hebben verweerders de interieurwinkel gesloten en de bedrijfsactiviteiten van de VOF gestaakt.
2.7.
Bij brief van 24 juli 2018 heeft incassobureau Intrum namens ABN AMRO de kredietovereenkomst opgezegd, en het openstaande krediet opgeëist.
2.8.
Op 10 augustus 2018 heeft ABN AMRO voor een vordering ter hoogte van € 280.000,00 conservatoir beslag gelegd op het woonhuis van [verweerder sub 2] aan de [adres] in [woonplaats] .

3.Het geschil

3.1.
ABN AMRO vordert, zakelijk weergegeven, dat de rechtbank:
  • verweerders bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk zal veroordelen tot betaling aan ABN AMRO van € 225.137,02, te vermeerderen met de overeengekomen rente vanaf 1 juli 2018;
  • [verweerder sub 2] zal veroordelen tot betaling aan ABN AMRO van de beslagkosten; en
  • verweerders hoofdelijk zal veroordelen tot betaling aan ABN AMRO van de proceskosten.
3.2.
Verweerders voeren verweer tegen de vorderingen, met als conclusie dat de rechtbank de vorderingen zal afwijzen. Verweerders vorderen veroordeling van ABN AMRO in de proceskosten, inclusief de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

4.De beoordeling

Opzegging kredietovereenkomst

4.1.
Verweerders erkennen dat zij een kredietovereenkomst met ABN AMRO hebben gesloten, op grond waarvan zij nog een bedrag van € 225.137,02 exclusief rente verschuldigd zijn. Verweerders erkennen dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor die kredietschuld.
4.2.
Echter, volgens verweerders heeft ABN AMRO de kredietovereenkomst niet rechtsgeldig opgezegd. Zij stellen dat ABN AMRO geen voldoende zwaarwegende grond had voor de opzegging. Subsidiair hebben verweerders het standpunt ingenomen dat ABN AMRO een langere opzegtermijn in acht had moeten nemen, waardoor zij de mogelijkheid zouden hebben gekregen om een nieuwe financiering te zoeken.
4.3.
De rechtbank verwerpt de verweren van verweerders, en licht dit als volgt toe.
4.4.
Nadat een gesprek heeft plaatsgevonden tussen ABN AMRO en verweerders, heeft Intrum de kredietovereenkomst op 27 juli 2018 namens ABN AMRO opgezegd. De kredietovereenkomst bestond uit een rekening-courant faciliteit en een 1-jarige lening. Zoals blijkt uit de kredietovereenkomst moest (het restant van) de 1-jarige lening worden terugbetaald op 1 april 2018 (zie 2.4). De rekening-courant faciliteit kon door de bank op ieder moment worden opgezegd (zie 2.4 en 2.5).
4.5.
ABN AMRO heeft aangegeven dat zij de terugbetaling van de lening heeft gevorderd omdat verweerders de winkel hadden gesloten en er verder geen andere bedrijfsactiviteiten meer waren. De VOF had dus geen inkomsten meer. De maandelijkse aflossingen en renteverplichtingen werden weliswaar nog wel aan ABN AMRO voldaan, maar deze werden betaald uit de rekening-courant faciliteit van ABN AMRO zelf. De rechtbank is daarom van oordeel dat de opzegging door ABN AMRO niet onaanvaardbaar is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, zodat zij dit op 24 juli 2018 mocht doen.
4.6.
Subsidiair stellen verweerders dat ABN AMRO een opzegtermijn in acht had moeten nemen, zodat zij de financiering hadden kunnen laten oversluiten. Echter, [verweerder sub 2] en [verweerder sub 3] hebben tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij in 2018 op persoonlijk vlak een erg moeilijke tijd hebben gehad. Daardoor konden zij zich niet meer inzetten voor de interieurwinkel en moesten zij hem sluiten. Zij hielden zich ook niet meer bezig met het terugbetalen van de geldlening. In het licht van deze feiten en omstandigheden hebben verweerders hun stelling dat ABN AMRO een langere opzegtermijn in acht had moeten nemen en zij deze langere opzegtermijn zouden hebben benut om een andere financier te zoeken, onvoldoende onderbouwd.
Zorgplicht van ABN AMRO
4.7.
Verweerders hebben verder de stelling ingenomen dat ABN AMRO bij het aangaan van de kredietovereenkomsten op 13 september 2016 en 8 maart 2017 haar zorgplicht heeft geschonden. Hierdoor zou de vordering van ABN AMRO onrechtmatig zijn, en moet de vordering worden afgewezen. ABN AMRO heeft betwist dat zij bij het aangaan van de kredietovereenkomst haar zorgplicht heeft geschonden. De kredietovereenkomsten zijn een voorzetting van de kredietovereenkomst van 3 mei 2006. Voordat ABN AMRO in 2006 de lening heeft verstrekt, heeft zij onderzoek gedaan naar verweerders.
4.8.
Ook dit verweer van verweerders wordt door de rechtbank verworpen, omdat verweerders het verder niet hebben onderbouwd. Hierbij komt dat verweerders hebben aangegeven dat de VOF tot 2018 (het moment dat zij in de problemen kwam) een financieel gezonde onderneming was en op tijd aan ABN AMRO haar aflossingen en rentebetaling deed. De problemen voor de VOF ontstonden toen [verweerder sub 2] en [verweerder sub 3] in privé problemen kregen. ABN AMRO had dit in 2016 en 2017 niet kunnen opmaken uit de cijfers van de VOF.
4.9.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat ABN AMRO rechtsgeldig de kredietfaciliteit heeft opgezegd en de openstaande financiering heeft teruggevorderd.
Hoofdsom en rente
4.10.
Verweerders hebben tijdens de mondelinge behandeling erkend dat zij op grond van de kredietovereenkomst aan ABN AMRO een bedrag van € 225.137,02 verschuldigd zijn, zodat de rechtbank verweerders zal veroordelen tot betaling van dit bedrag.
4.11.
ABN AMRO vordert over deze hoofdsom de overeengekomen rente vanaf 1 juli 2018. Tijdens de mondelinge behandeling waren partijen het erover eens dat de overeengekomen rente per jaar 5,5% met 0,125% opslag bedraagt. Hoewel in de kredietovereenkomst staat opgenomen dat de opslag van 0,125% per kwartaal is verschuldigd, zal de rechtbank daarom toch een rente van (5,5% + 0,125% =) 5,6125% per jaar toewijzen.
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad
4.12.
Verweerders hebben gevraagd een eventueel in hun nadeel veroordelend vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Verweerders hebben aangegeven dat een toewijzend vonnis ernstige problemen met zich zal meebrengen, en dat zij van een veroordelend vonnis in beroep zullen gaan. ABN AMRO heeft dit verweer niet tegengesproken. De rechtbank zal het vonnis daarom niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
Beslag- en proceskosten
4.13.
ABN AMRO vordert [verweerder sub 2] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 626,00 aan griffierecht, € 329,02 aan verschotten en € 543,00 aan salaris advocaat (1 rekest x tarief II € 543,00), in totaal €
4.14.
Verweerders zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ABN AMRO worden begroot op:
- betekening oproeping € 99,91
- griffierecht 3.320,00 (tarief € 3.946,00 – € 626,00 inzake beslagrekest)
- salaris advocaat
4.804,00(2,0 punten × tarief VI € 2.402,00)
Totaal € 8.223,91

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt verweerders hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan ABN AMRO te betalen een bedrag van € 225.137,02, vermeerderd met de contractuele rente van 5,675% per jaar over het bedrag van € 225.137,02 met ingang van 1 juli 2018 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [verweerder sub 2] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 1.498,02,
5.3.
veroordeelt verweerders hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van ABN AMRO tot op heden begroot op € 8.223,91,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.B.W. Beekman en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2019.