In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil over kinderalimentatie tussen een vrouw en een man, die samen de ouders zijn van een minderjarige. De vrouw verzocht de rechtbank om de man te veroordelen tot betaling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun kind. De man had eerder een overeenkomst ondertekend waarin hij zich verplichtte om maandelijks € 50,- te storten op de spaarrekening van hun kind. De vrouw verzocht om een verhoging van deze bijdrage naar € 150,- per maand, maar de rechtbank oordeelde dat de vrouw onvoldoende onderbouwing had gegeven voor deze verhoging. De rechtbank bevestigde dat de man de eerder gemaakte afspraak moest naleven en dat hij de afgesproken bijdrage van € 50,- per maand op de spaarrekening van het kind moest storten. De rechtbank wees het verzoek van de vrouw om de bijdrage te verhogen af, omdat er geen wijziging in omstandigheden was aangetoond die deze verhoging rechtvaardigde. De rechtbank oordeelde dat de man in totaal € 1.100,- moest storten over de periode van 24 oktober 2017 tot en met 24 augustus 2019, en dat hij vanaf 24 augustus 2019 elke maand € 50,- moest blijven storten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.