In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 augustus 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om vervangende toestemming voor de sterilisatie van een 16-jarig zwakbegaafd minderjarig kind. De vader van het kind verzocht om toestemming voor de sterilisatie, omdat hij vreesde dat zijn zoon, die een (zeer) laag IQ en autistische gedragskenmerken heeft, ongewenst een meisje zwanger zou maken. De moeder van het kind was tegen de sterilisatie en vond deze niet noodzakelijk, en bovendien vond zij haar zoon te jong voor een dergelijke ingreep.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders het erover eens zijn dat hun zoon wilsonbekwaam is om zelf een beslissing te nemen over de sterilisatie. De rechtbank heeft het verzoek van de vader afgewezen, omdat zij van mening is dat sterilisatie niet in het belang van het kind is. De rechtbank benadrukt dat zij terughoudend moet zijn bij het nemen van medische beslissingen over kinderen, vooral als het gaat om ingrijpende chirurgische ingrepen zoals sterilisatie.
De rechtbank heeft geen doorslaggevende argumenten gevonden in het verzoek van de vader om van deze terughoudendheid af te wijken. De vader stelde dat een eventueel toekomstig kind niet in het belang van zijn zoon zou zijn, maar de rechtbank oordeelde dat dit argument niet opgaat. De rechtbank concludeerde dat de belangen van het kind voorop staan en dat de belangen van de ouders, die gebaseerd zijn op hun inschatting van de toekomst, niet zwaarder wegen dan de concrete belangen van het kind. De rechtbank heeft ook de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten moet dragen.
De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.