In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 juli 2019 uitspraak gedaan op het verzet van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht tegen de uitspraak van 11 juni 2019. In die eerdere uitspraak had de rechtbank het beroep van de opposant gegrond verklaard, omdat deze ten onrechte geen vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in bezwaar had gekregen. De rechtbank had toen bepaald dat de opposant € 1.278,52 aan proceskosten moest betalen. De opposant was het niet eens met deze hoogte van de proceskosten en heeft verzet aangetekend.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de proceskosten niet correct waren berekend. De opposant stelde dat de proceskosten op € 1.018,52 moesten worden vastgesteld, maar de rechtbank heeft dit niet gevolgd. De rechtbank heeft de proceskosten opnieuw berekend en vastgesteld op € 1.020,52, waarbij rekening is gehouden met de juiste waardering per punt en de wegingsfactoren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eerdere uitspraak van 11 juni 2019 onjuist was wat betreft de hoogte van de proceskosten, en heeft het verzet gegrond verklaard.
De beslissing houdt in dat de uitspraak van 11 juni 2019 vervalt voor zover deze betrekking heeft op de hoogte van de proceskosten. De opposant is veroordeeld tot betaling van € 1.020,52 aan proceskosten en moet het griffierecht vergoeden. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en kan binnen zes weken na verzending in cassatie worden aangevochten bij de Hoge Raad der Nederlanden.