ECLI:NL:RBMNE:2019:4541
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Huurrechtelijke geschil tussen medehuurders na verbreking van samenwoning en de gevolgen voor de huurovereenkomst
In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen twee contractuele medehuurders, [onderbewindgestelde] en [gedaagde partij], die in 2013 samen een woning huurden van [eiseres]. Na de verbreking van hun relatie in 2015 heeft [onderbewindgestelde] de woning verlaten, terwijl [gedaagde partij] daar bleef wonen. In 2017 vroeg [onderbewindgestelde] om het huurcontract op naam van [gedaagde partij] te zetten, maar [eiseres] weigerde dit. In 2018 ontstond er een huurachterstand, waarna [eiseres] betaling van de achterstand, ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning vorderde. [gedaagde partij] heeft een deel van de achterstand betaald, maar de ontbinding en ontruiming zijn toegewezen onder de voorwaarde dat [gedaagde partij] een betalingsregeling treft.
De kantonrechter oordeelt dat [onderbewindgestelde] niet alleen de huur kan opzeggen, omdat de huurovereenkomst een gezamenlijke verplichting is. De wet biedt geen vaste regel voor deze situatie, en de bepalingen in de huurovereenkomst zijn leidend. Artikel 17.2 van de Algemene Bepalingen stelt dat een contractuele medehuurder niet alleen kan opzeggen zonder instemming van de andere huurder of verhuurder. Aangezien [eiseres] niet bereid was om de huur voort te zetten met alleen [gedaagde partij], blijft [onderbewindgestelde] hoofdelijk aansprakelijk voor de huurachterstand, ook al woont hij er niet meer.
De kantonrechter heeft de huurovereenkomst ontbonden per 10 juli 2019 en [onderbewindgestelde] veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de proceskosten, samen met [gedaagde partij]. De ontruiming is niet toegewezen, omdat [onderbewindgestelde] feitelijk niet meer in de woning woont. De rechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen en de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.