ECLI:NL:RBMNE:2019:4541

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 oktober 2019
Publicatiedatum
30 september 2019
Zaaknummer
7570746 AC EXPL 19-683
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrechtelijke geschil tussen medehuurders na verbreking van samenwoning en de gevolgen voor de huurovereenkomst

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen twee contractuele medehuurders, [onderbewindgestelde] en [gedaagde partij], die in 2013 samen een woning huurden van [eiseres]. Na de verbreking van hun relatie in 2015 heeft [onderbewindgestelde] de woning verlaten, terwijl [gedaagde partij] daar bleef wonen. In 2017 vroeg [onderbewindgestelde] om het huurcontract op naam van [gedaagde partij] te zetten, maar [eiseres] weigerde dit. In 2018 ontstond er een huurachterstand, waarna [eiseres] betaling van de achterstand, ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning vorderde. [gedaagde partij] heeft een deel van de achterstand betaald, maar de ontbinding en ontruiming zijn toegewezen onder de voorwaarde dat [gedaagde partij] een betalingsregeling treft.

De kantonrechter oordeelt dat [onderbewindgestelde] niet alleen de huur kan opzeggen, omdat de huurovereenkomst een gezamenlijke verplichting is. De wet biedt geen vaste regel voor deze situatie, en de bepalingen in de huurovereenkomst zijn leidend. Artikel 17.2 van de Algemene Bepalingen stelt dat een contractuele medehuurder niet alleen kan opzeggen zonder instemming van de andere huurder of verhuurder. Aangezien [eiseres] niet bereid was om de huur voort te zetten met alleen [gedaagde partij], blijft [onderbewindgestelde] hoofdelijk aansprakelijk voor de huurachterstand, ook al woont hij er niet meer.

De kantonrechter heeft de huurovereenkomst ontbonden per 10 juli 2019 en [onderbewindgestelde] veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de proceskosten, samen met [gedaagde partij]. De ontruiming is niet toegewezen, omdat [onderbewindgestelde] feitelijk niet meer in de woning woont. De rechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen en de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 7570746 AC EXPL 19-683 nig/1449
Vonnis van 16 oktober 2019
inzake
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V.,
gevestigd op [naam locatie] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: Flanderijn,
tegen:

1.[bewindvoerster]

in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [onderbewindgestelde] (hierna: [onderbewindgestelde] ),
kantoorhoudend in [vestigingsplaats] ,
gemachtigde mr. J.A. Spigt,

2.[gedaagde partij] ,

wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.Wat is er aan de hand?

1.1.
[onderbewindgestelde] en [gedaagde partij] hebben in 2013 samen een woning gehuurd van [eiseres] . In 2015 is hun relatie verbroken. [onderbewindgestelde] heeft de woning verlaten; [gedaagde partij] is daar blijven wonen. In 2017 heeft [onderbewindgestelde] [eiseres] gevraagd om het huurcontract op naam te zetten van [gedaagde partij] alleen, maar [eiseres] heeft dat geweigerd.
1.2.
In 2018 is een huurachterstand ontstaan. In deze procedure vorderde [eiseres] van [onderbewindgestelde] en [gedaagde partij] betaling van die achterstand, ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. [gedaagde partij] heeft een deel van de achterstand betaald. In een deelvonnis van 10 juli 2019 is zij veroordeeld om de rest te betalen. Ook de ontbinding en ontruiming zijn toegewezen, maar [eiseres] heeft toegezegd daarvan af te zien als [gedaagde partij] een betalingsregeling treft en die ook nakomt. De zaak tegen [onderbewindgestelde] is aangehouden, omdat [eiseres] pas op de zitting kennis kon nemen van het verweer van [bewindvoerster] . [eiseres] heeft daarop gereageerd met een conclusie van repliek, en [onderbewindgestelde] heeft daarop nog eens schriftelijk gereageerd.

2.Wat vindt de kantonrechter ervan?

2.1.
[gedaagde partij] en [onderbewindgestelde] hebben samen een huurovereenkomst gesloten met [eiseres] . Toen zij uit elkaar gingen, wilde [onderbewindgestelde] (zijn gedeelte van) de huur opzeggen, [gedaagde partij] wilde blijven, en [eiseres] wilde niet de huur voortzetten met [gedaagde partij] alleen. Voor die situatie heeft de wet niet een vaste regel; het hangt ervan af wat partijen in de huurovereenkomst hebben afgesproken. In dit geval is er inderdaad iets afgesproken. In artikel 17.2. van de Algemene Bepalingen bij het contract van [onderbewindgestelde] en [gedaagde partij] staat:
Iemand die samen met een of meer anderen de huurovereenkomst met verhuurder is aangegaan en heeft ondertekend, zonder dat er sprake is van wettelijk medehuurderschap, verliest zijn huurderschap niet door het gehuurde definitief te verlaten. Ook dan blijft hij hoofdelijk aansprakelijk voor de verplichtingen uit de huurovereenkomst. Een contractuele medehuurder (samenhuurder) kan slechts samen met de andere huurder(s) de huurovereenkomst door opzegging beëindigen.
2.2.
[onderbewindgestelde] kon dus niet alleen voor zichzelf de huur opzeggen, maar alleen samen met [gedaagde partij] óf met instemming van [eiseres] . [eiseres] wilde niet aan [gedaagde partij] alleen verhuren. [gedaagde partij] had huurbescherming, dus [eiseres] kon haar ook niet zomaar de huur opzeggen. [eiseres] mocht daarom de opzegging van [onderbewindgestelde] alleen weigeren. Dat kan anders zijn als [gedaagde partij] zelf zoveel inkomen had dat [eiseres] ook aan haar alleen had willen verhuren. In dat geval zou het onredelijk zijn om het contract niet op haar naam te willen zetten, maar dat is hier niet gebleken. Daardoor is [onderbewindgestelde] huurder gebleven, ook al woonde hij er niet meer.
2.3.
[onderbewindgestelde] is dus mede aansprakelijk voor de huurachterstand, ook al is die ontstaan na zijn vertrek. [eiseres] mag hem daarop aanspreken. Dat wil niet zeggen dat hij die lasten uiteindelijk ook moet dragen. Omdat [gedaagde partij] er woont, is het waarschijnlijk zo dat de huur voor haar rekening komt, en dat zij dus aan [onderbewindgestelde] moet vergoeden wat hij aan [eiseres] betaalt. Maar dat ligt tussen [onderbewindgestelde] en [gedaagde partij] ; daar staat [eiseres] buiten.
2.4.
[onderbewindgestelde] zal dus worden veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, hoofdelijk met [gedaagde partij] . Ook de ontbinding zal worden toegewezen. Dat is nodig, omdat hij formeel nog huurder is. De ontruiming zal tegen hem niet toegewezen worden, omdat hij er feitelijk al lang niet meer woont. Ook de vergoeding over de periode tussen de (in het vonnis van 10 juli 2019 uitgesproken) ontbinding en de daadwerkelijke ontruiming door [gedaagde partij] hoeft hij niet te betalen, omdat dat niet is gebaseerd op de huurovereenkomst.
2.5.
[onderbewindgestelde] zal ook veroordeeld worden in de buitengerechtelijke incassokosten. Daarvoor geldt bij hem hetzelfde als bij [gedaagde partij] , omdat hij ook (op zijn nieuwe adres) een sommatie heeft gekregen die voldoet aan de eisen van de wet.
2.6.
Omdat [onderbewindgestelde] ongelijk krijgt, heeft [eiseres] ook recht op een vergoeding voor de proceskosten. Het grootste deel daarvan zijn kosten waarvoor [onderbewindgestelde] en [gedaagde partij] hoofdelijk aansprakelijk zijn, dat wil zeggen dat zij die niet tweemaal hoeven te betalen. Dat zijn de kosten die in het tussenvonnis al berekend zijn. Voor [onderbewindgestelde] komt daar nog één punt salaris bij, voor de conclusie van repliek, dat is € 240.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
ontbindt de huurovereenkomst voor de woning [adres] in [woonplaats] per 10 juli 2019;
3.2.
veroordeelt [bewindvoerster] (als bewindvoerder van [onderbewindgestelde] ), hoofdelijk met [gedaagde partij] (dat wil zeggen: iedere betaling van één van hen geldt als een betaling van allebei), tot betaling aan [eiseres] van € 4.234,11 aan huurachterstand tot en met juni 2019, met de wettelijke rente vanaf de dag waarop elk bedrag verschuldigd was tot de dag waarop is betaald, waarbij rekening wordt gehouden met tussentijdse betalingen en met alles wat [gedaagde partij] inmiddels al betaald heeft, en € 510,93 aan incassokosten;
3.3.
veroordeelt [bewindvoerster] (als bewindvoerder van [onderbewindgestelde] ), hoofdelijk met [gedaagde partij] (dat wil zeggen: iedere betaling van één van hen geldt als een betaling van allebei), tot betaling van de proceskosten van [eiseres] , ter grootte van € 1.067,05, en [bewindvoerster] (als bewindvoerder van [onderbewindgestelde] ) alleen tot betaling van € 240,00 extra;
3.4.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst af wat er meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 oktober 2019, in aanwezigheid van de griffier.