ECLI:NL:RBMNE:2019:4601

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 september 2019
Publicatiedatum
3 oktober 2019
Zaaknummer
UTR 19/748
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing WIA-uitkering en medische beoordeling

Op 4 september 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar WIA-uitkering, die per 1 november 2017 was beëindigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres eerder een WIA-uitkering had ontvangen, maar dat deze was beëindigd op basis van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. Eiseres stelde dat haar beperkingen waren onderschat en dat zij recht had op een WIA-uitkering vanwege toegenomen arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanleiding was om aan de juistheid van deze rapportages te twijfelen. Eiseres had voldoende gelegenheid gehad om haar standpunt te onderbouwen, maar de rechtbank oordeelde dat de medische gegevens niet voldoende waren om de rapportages van de verzekeringsartsen te weerleggen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/748

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 september 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.D. Pietersz),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas).

Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2018 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij per
1 november 2017 geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) krijgt.
Bij besluit van 8 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2019. Eiseres is samen met
haar gemachtigde op de zitting gekomen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres heeft gewerkt als voorvrouw schoonmaak voor 40 uur per week. Op 8 april 2011 is zij uitgevallen voor dit werk. Per einde wachttijd is zij door verweerder minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht. Nadat eiseres zich in 2015 met toegenomen klachten heeft gemeld, is aan haar een WIA-uitkering toegekend. De WIA-uitkering is vervolgens met ingang van 29 augustus 2017 beëindigd. Deze beëindiging is met een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 maart 2019 definitief geworden. Eiseres heeft zich op 25 januari 2018 opnieuw toegenomen arbeidsongeschikt gemeld per 1 november 2017. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres per
1 november 2017 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Verweerder baseert zich hierbij op medische en arbeidsdeskundige rapportages.
3. Eiseres voert aan dat haar beperkingen zijn onderschat, waardoor de medische beoordeling onjuist is. Volgens haar zijn haar beperkingen verder toegenomen dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen. Dit blijkt uit een brief van haar huisarts van 16 mei 2018. Er moet een urenbeperking aangenomen worden omdat haar pijnklachten veel energie kosten en zij veel recuperatietijd nodig heeft. Eiseres verzoekt de rechtbank om een deskundige te benoemen omdat zij in bewijsnood verkeerd. De behandelend arts is niet toegestaan klachten naar beperkingen te vertalen en zij heeft geen financiële mogelijkheden om een onafhankelijke verzekeringsarts in te schakelen.
4.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Verzekeringsarts bezwaar en beroep Jansen-Bots heeft naar aanleiding van het bezwaar aanvullende beperkingen in rubriek 1 en 2 van de functionele mogelijkhedenlijst (FML) aangenomen als gevolg van het medicijngebruik van eiseres. Daarnaast zijn aanvullende beperkingen aangenomen in rubriek 4 van de FML in verband met de pijnklachten van eiseres. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat hier, ondanks het ontbreken van een lichamelijke verklaring van de klachten, aanleiding toe is, vanwege het medisch feitencomplex. In beroep is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat er met het aannemen van aanvullende beperkingen in bezwaar adequaat rekening is gehouden met de pijnklachten. De rechtbank kan deze motivering volgen. De brief van de huisarts van
16 mei 2018 was bekend bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep en is betrokken in de heroverweging.
4.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep gaat ook in op de door eiseres geclaimde urenbeperking en motiveert dat er geen sprake is van één van de drie categorieën (energiehuishouding, preventief, beperkte beschikbaarheid) uit de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid om een urenbeperking aan te nemen. In de rapportage van
14 maart 2019 is aanvullend gemotiveerd dat er geen aanleiding bestaat voor een aanvullende urenbeperking omdat de geclaimde energetische beperking en verhoogde recuperatiebehoefte niet medisch objectiveerbaar zijn. Ter zitting heeft verweerder verwezen naar pagina 22 van de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid, waar staat dat er vanuit wordt gegaan dat men een bepaalde reserve heeft. De rechtbank kan ook deze motivering volgen. Eiseres heeft haar beroep niet met nieuwe medische informatie onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Voor een deskundigenonderzoek ziet de rechtbank geen aanleiding. Eiseres heeft voldoende gelegenheid gehad om haar standpunt, dat de medische beoordelingen door verweerder niet juist is, te onderbouwen met eigen medische gegevens. Zij heeft van deze mogelijkheid ook gebruik gemaakt. Niet kan worden gezegd dat deze medische stukken naar hun aard niet geschikt zijn om twijfel te zaaien over de rapporten van de verzekeringsartsen van verweerder. Daarvoor is niet bepalend dat de behandelend artsen in de informatie niet expliciet (kunnen) ingaan op de vraag welke beperkingen er voortvloeien uit de klachten van eiseres.
6. Tegen de arbeidskundige grondslag van het besluit heeft eiseres geen beroepsgronden naar voren gebracht, anders dan dat zij de functies niet kan verrichten omdat zij niet fulltime kan werken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de arbeidskundige rapportages voldoende heeft gemotiveerd waarom de functies de belastbaarheid van eiseres niet overschrijden. Eiseres moet de geduide functies daarom kunnen verrichten.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. in 't Veld, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Dalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 september 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.