ECLI:NL:RBMNE:2019:4606

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 september 2019
Publicatiedatum
3 oktober 2019
Zaaknummer
UTR 19/2743
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging omgevingsvergunning wegens strijd met Habitatrichtlijn en PAS

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 september 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken als eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist als verweerder. De zaak betreft de vernietiging van een omgevingsvergunning die was verleend voor het oprichten van een pluimveestal. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verklaring van geen bedenkingen (vvgb) die door de gedeputeerde staten van de provincie Utrecht was afgegeven, niet kon worden verleend op basis van de passende beoordeling die voor het Programma Aanpak Stikstof (PAS) was gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beoordeling niet voldeed aan de eisen van artikel 6 van de Habitatrichtlijn, wat betekent dat de vvgb niet ten grondslag kon worden gelegd aan de omgevingsvergunning. Hierdoor is het bestreden besluit in strijd met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de bijbehorende regelgeving. De rechtbank heeft het beroep van eiseres kennelijk gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Verweerder is opgedragen om binnen de gestelde termijnen een nieuw besluit te nemen, waarbij een nieuwe vvgb moet worden aangevraagd. Tevens is bepaald dat verweerder het griffierecht van eiseres dient te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2743

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 september 2019 in de zaak tussen

Stichting Milieuzorg Zeist en omstreken, te Zeist, eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, verweerder

De rechtbank heeft als derde-partijen aangemerkt in deze procedure:
[derde-partij], te [woonplaats] (vergunninghouder) en
het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht(GS).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een pluimveestal aan de [adres] te [vestigingsplaats] .
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Overwegingen

1. De rechtbank doet na vereenvoudigde behandeling op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen, het uitvoeren van werkzaamheden, het veranderen van een inrichting (omgevingsvergunning beperkte milieutoets) en handelingen met gevolgen voor beschermde natuurgebieden (de aangehaakte natuurtoestemming). De laatstgenoemde toestemming is gegeven voor het oprichten van een pluimveestal die stikstofdepositie veroorzaakt op stikstofgevoelige natuurwaarden in Natura 2000-gebieden. De gevraagde omgevingsvergunning kan slechts verleend worden indien GS een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) afgeeft.
3. GS heeft de gevraagde vvgb op 11 september 2018 afgegeven. Daarbij heeft GS toepassing gegeven aan het Programma Aanpak Stikstof 2015-2021 (PAS) en de daarbij behorende regelgeving die vanaf 1 juli 2015 van kracht is. Onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is opgesteld, heeft GS beoordeeld dat de stikstofdepositie die de pluimveestal zal veroorzaken niet zal leiden tot een aantasting van de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden en zijn er geen bedenkingen zijn tegen het verlenen van de omgevingsvergunning door verweerder.
4. Eiseres heeft – kort gezegd – aangevoerd dat de vvgb niet kon worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt, omdat de passende beoordeling en het PAS niet voldoen aan artikel 6 van de Habitatrichtlijn. De vvgb kon daarom niet ten grondslag worden gelegd aan de omgevingsvergunning.
5. De rechtbank overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, heeft geoordeeld dat de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag ligt niet voldoet aan de eisen die uit artikel 6 van de Habitatrichtlijn voortvloeien.
6. Dit betekent dat GS de vvgb niet kon verlenen onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt en dat verweerder de vvgb niet ten grondslag heeft kunnen leggen aan het verlenen van de omgevingsvergunning voor de aangehaakte natuurtoestemming. Het bestreden besluit is in zoverre genomen in strijd met artikel 2.27, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), in samenhang met artikel 6.10a, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht. De activiteiten waarvoor de omgevingsvergunning is aangevraagd betreffen alle hetzelfde project: het gaat om onlosmakelijke activiteiten in de zin van de Wabo. Dit heeft tot gevolg dat de vernietiging van de aangehaakte natuurtoestemming moet leiden tot de vernietiging van gehele omgevingsvergunning. De overige beroepsgronden hoeven daarom niet meer te worden besproken.
7. Het beroep is kennelijk gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
8. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak en zal daartoe een nieuwe vvgb moeten vragen aan GS. Uit de hiervoor genoemde uitspraak van de ABRvS volgt dat GS de gevolgen van de aangevraagde activiteit opnieuw in kaart moet brengen en alsnog moet beoordelen of een passende beoordeling is vereist. Verweerder kan voor het alsnog te nemen besluit op de aanvraag niet terugvallen op de eerder gevoerde procedure, maar moet eerst een ontwerpbesluit op stellen en ter inzage leggen. Daarvoor gelden de in artikel 3:18, eerste en tweede lid, van de Awb genoemde termijnen, die de dag na verzending van deze uitspraak aanvangen.
9. Uit artikel 8:74, eerste lid, van de Awb volgt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 338,- dient te vergoeden. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep kennelijk gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen de in artikel 3:18 van de Awb genoemde termijnen die aanvangen na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Dalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
30 september 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.