ECLI:NL:RBMNE:2019:4607

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 oktober 2019
Publicatiedatum
3 oktober 2019
Zaaknummer
UTR 18/4439
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot deskundigenkosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 oktober 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De verzoeker had in beroep gegaan tegen de beëindiging van zijn Ziektewet-uitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitkering per 13 maart 2018 was beëindigd, maar dat het bezwaar van de verzoeker op 22 oktober 2018 gegrond was verklaard, met een nieuwe beëindiging per 4 november 2018. De verzoeker trok zijn beroep in op 4 juni 2019, maar vroeg om een proceskostenvergoeding, inclusief de kosten van een medisch adviseur. De verweerder verzet zich tegen deze proceskostenvergoeding, met als argument dat de ingeschakelde arts niet geregistreerd was in het BIG-register en daarom niet als deskundige kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde echter dat registratie in het BIG-register geen vereiste is voor deskundigheid volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank stelde de proceskosten vast op € 2.248,23, inclusief de kosten voor de rechtsbijstand en de deskundige. De rechtbank veroordeelde de verweerder tot betaling van dit bedrag aan de verzoeker, evenals het griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/4439

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2019 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.M. van Miltenburg),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 februari 2018 heeft verweerder de uitkering die verzoeker kreeg op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd per 13 maart 2018.
Bij besluit van 22 oktober 2018 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker gegrond verklaard en de ZW-uitkering beëindigd per 4 november 2018.
Verzoeker is tegen dit besluit in beroep gegaan. De zitting in dit beroep heeft plaats gevonden op 24 april 2019, waarna het onderzoek ter zitting is aangehouden.
Verweerder heeft bij besluit van 22 mei 2019 het besluit van 22 oktober 2018 gewijzigd en alsnog een ZW-uitkering aan verzoeker toegekend.
Verzoeker heeft het beroep op 4 juni 2019 ingetrokken en verzocht om verweerder te veroordelen in een proceskostenvergoeding, waaronder de kosten van de medisch adviseur.
Verweerder heeft bij brief van 19 juni 2019 aan de rechtbank laten weten zich te verzetten tegen een proceskostenveroordeling. Verzoeker heeft hier weer op gereageerd met een brief van 9 juli 2019.
Nadat geen van de partijen heeft aangegeven op een nadere zitting gehoord te willen worden, heeft de rechtbank het onderzoek op 4 september 2019 gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)).
2. Verweerder heeft gereageerd op het verzoek van verzoeker en aangegeven dat hij een lager bedrag aan proceskosten aan verzoeker wil betalen. Volgens verweerder hoeft hij de kosten voor het medisch advies niet te vergoeden, omdat de door verzoeker ingeschakelde arts [A] niet (meer) geregistreerd staat in het BIG-register. Daarmee is [A] niet te kwalificeren als een deskundige zoals bedoeld in het Bpb.
3. De rechtbank geeft verweerder geen gelijk. Het is geen vereiste van het Bpb dat een deskundige, in dit geval een arts, geregistreerd moet zijn om als deskundige aangemerkt te kunnen worden. Het BIG-register is een register voor zorgverleners, maar ook niet-zorgverleners kunnen als deskundigen zoals bedoeld in het Bpb aangemerkt worden. Dat
[A] als niet praktiserend arts niet (meer) in het BIG-register staat, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat hij niet als deskundige aan te merken is. Verweerder zal de proceskosten van verzoeker dus moeten betalen. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank er wel terecht op gewezen dat [A] een hoger uurtarief hanteert dan het maximumtarief zoals dat is vastgelegd in het Besluit tarieven in strafzaken 2003. De rechtbank zal bij de vaststelling van de kosten uitgaan van het maximumtarief zoals dat wettelijk is bepaald.
4. De rechtbank stelt de proceskosten van verzoeker die verweerder moet betalen op grond van het Bpb als volgt vast. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand bedragen € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Verzoeker heeft met facturen aangetoond dat de deskundige in totaal 480 minuten, dus 8 uur, heeft besteed aan zijn advies. In het Besluit tarieven in strafzaken 2003 is het uurtarief gemaximeerd op € 126,47. De rechtbank stelt de kosten voor de deskundige derhalve vast op € 1.224,23 (8 x € 126,47, verhoogd met 21% BTW). De rechtbank stelt het totaal aan proceskosten vast op € 2.248,23.
5. Verweerder moet ook het griffierecht aan verzoeker betalen op grond van artikel 8:41 van de Awb.

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.248,23 aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoeker.
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat verzoeker heeft betaald moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door R. in ’t Veld, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Dalen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.