In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 september 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot zelfstandig vereffenen van een nalatenschap. Het verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M. van den Bos, vroeg de kantonrechter om te bepalen dat hij als vereffenaar zelfstandig een rechtsvordering kan indienen tot vernietiging van een schenking en betaling van moederlijke erfdelen aan andere erfgenamen. De zaak betreft de nalatenschap van erflater [A], die op 95-jarige leeftijd is overleden. De erfgenamen, waaronder verzoeker en [voornaam van belanghebbende 1], [voornaam van belanghebbende 2], [voornaam van belanghebbende 3] en [voornaam van belanghebbende 4], hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er onenigheid bestaat tussen de erfgenamen over de afwikkeling van de nalatenschap, wat heeft geleid tot het verzoek van verzoeker.
De kantonrechter overweegt dat artikel 4:198 BW de erfgenamen verplicht om gezamenlijk de nalatenschap te vereffenen, tenzij de kantonrechter anders bepaalt. De kantonrechter concludeert dat het verzoek van verzoeker niet kan worden ingewilligd, omdat de wet niet bedoeld is om geschillen over de vereffening tussen erfgenamen voor te leggen aan de kantonrechter. De kantonrechter wijst erop dat als de erfgenamen er niet in slagen om gezamenlijk de nalatenschap te vereffenen, zij de rechtbank kunnen verzoeken om een professionele vereffenaar te benoemen. Gezien deze overwegingen heeft de kantonrechter het verzoek van verzoeker afgewezen.