ECLI:NL:RBMNE:2019:4720

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 oktober 2019
Publicatiedatum
11 oktober 2019
Zaaknummer
7643373
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incassobedrijf mag provisie in rekening brengen bij opdrachtgever wegens belemmering incasso

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 10 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een incassobedrijf, aangeduid als [eiseres] B.V., en haar opdrachtgever, [gedaagde] B.V. De eiseres vorderde betaling van een bedrag van € 7.371,72, vermeerderd met contractuele vertragingsrente en proceskosten, omdat de gedaagde vier facturen onbetaald had gelaten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde de incasso van de vorderingen heeft belemmerd, wat volgens de algemene voorwaarden van eiseres leidde tot de verplichting om provisie te betalen.

De procedure begon met een dagvaarding door eiseres, waarop gedaagde reageerde met een conclusie van antwoord. Tijdens de comparitie op 10 oktober 2019 zijn de standpunten van beide partijen besproken. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde niet had gereageerd op meerdere verzoeken van eiseres om informatie over de debiteuren, wat als een belemmering werd beschouwd. Dit leidde tot de conclusie dat eiseres recht had op de gevorderde provisie.

De kantonrechter heeft de vorderingen van eiseres toegewezen en gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief rente en proceskosten. De rechter benadrukte dat gedaagde niet had voldaan aan haar verplichtingen en dat de algemene voorwaarden van eiseres duidelijk waren over de provisie bij belemmering van de incasso. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, F. van der Lecq, en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7643373 UC EXPL 19-3250 HA/1035
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de kantonrechter van 10 oktober 2019
inzake
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V.,
(voorheen geheten: [bedrijfsnaam] B.V.)
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. W.E. van Engelenhoven,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. T.M. Maters.

1.Het procesverloop

[eiseres] heeft een dagvaarding uitgebracht en [gedaagde] heeft daarop met een conclusie van antwoord gereageerd. [eiseres] heeft daarnaast producties 14-17 ingediend en [gedaagde] nog productie 3. De kantonrechter heeft de zaak met partijen besproken tijdens de comparitie van 10 oktober 2019. Na afloop van de zitting heeft de kantonrechter met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering mondeling uitspraak gedaan op de vorderingen van [eiseres] .

2.Het geschil en de beoordeling daarvan

2.1.
[eiseres] vordert in deze procedure betaling van € 7.371,72- vermeerderd met 1% contractuele vertragingsrente per maand, althans de wettelijke handelsrente over het bedrag van € 6.005,08 vanaf 12 maart 2019 tot de dag van betaling en vergoeding van de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen. Zij stelt dat [gedaagde] ten onrechte vier facturen onbetaald heeft gelaten. [gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de vordering.
2.2.
De vorderingen worden toegewezen. Hierna zal worden uitgelegd waarom.
2.3.
Vast staat dat [gedaagde] vier facturen van [eiseres] onbetaald heeft gelaten. [eiseres] heeft aangevoerd dat [gedaagde] de gefactureerde bedragen wat betreft drie facturen verschuldigd is omdat zij de incasso van de vorderingen op haar debiteuren heeft belemmerd. Op grond van artikel 1.5. van hoofdstuk 3 van de algemene voorwaarden van [eiseres] is de opdrachtgever in geval van belemmering van de acties van [eiseres] de provisie verschuldigd over het volledige bedrag van de vordering zoals deze ter incasso is ingediend.
2.4.
De kantonrechter is het met [eiseres] eens dat [gedaagde] wat betreft alle drie genoemde debiteuren de acties van [eiseres] heeft belemmerd. Door de handelingen van [gedaagde] , of beter gezegd: het gebrek daaraan, kon [eiseres] namelijk niet verder met haar werkzaamheden.
2.5.
Wat betreft de factuur van € 1.710,34 betreffende [A] : [eiseres] heeft [gedaagde] in een e-mail van 21 augustus 2017 gevraagd of zij akkoord ging met het beginnen van een juridische procedure en dat als dat zo was, zij de bij die e-mail gevoegde volmacht ingevuld en ondertekend retour wenste te ontvangen. Op 18 oktober 2017 heeft zij eveneens per e-mail gevraagd of [gedaagde] haar beslissing wilde laten weten en op 14 november 2017 heeft zij aangekondigd dat zij nu zij nog steeds geen reactie had ontvangen, zou overgaan tot sluiting van het dossier. Het niet geven van een reactie, moet naar het oordeel van de kantonrechter worden beschouwd als belemmering. Anders dan [gedaagde] heeft betoogd, rustte op [eiseres] geen verplichting om ook nog telefonisch contact met [gedaagde] op te nemen.
2.6.
Wat betreft de factuur van € 1.859,61 betreffende [B] : [eiseres] heeft [gedaagde] in een e-mail van 1 december 2017 laten weten dat de intermediair in Slovenië om aanvullende contactgegevens vroeg van de debiteur. [gedaagde] is verzocht om te laten weten of bij haar nieuwe adres- of contactgegevens bekend waren en zo nee, of zij akkoord ging met het voorgestelde adresonderzoek en daarmee met de genoemde kosten. Op 15 januari 2018 is deze vraag nogmaals per e-mail aan [gedaagde] gesteld en op 15 februari 2018 nog een keer. Daarbij is de mededeling gedaan dat als er geen reactie zou komen, het dossier zou worden gesloten. In een e-mail van 22 februari 2018 is [gedaagde] bericht dat zou worden overgegaan tot sluiting van het dossier en dat provisie in rekening zou worden gebracht conform de algemene voorwaarden. Op geen van de hiervoor genoemde e-mails heeft [gedaagde] gereageerd. Zoals hiervoor al gezegd, moet het niet geven van een reactie worden aangemerkt als belemmering.
2.7.
Wat betreft de factuur van € 1.710,34 betreffende [C] : Op 20 november 2017 is [gedaagde] per e-mail verzocht om te vertellen welk recht van toepassing is in een eventuele procedure. Op 8 december 2017 is deze vraag herhaald en ook op 15 januari 2018. In de e-mail van laatstgenoemde datum is ook aangekondigd dat conform de algemene voorwaarden provisie in rekening zou worden gebracht indien er niet binnen vijf werkdagen alsnog een reactie zou komen. Ook op al deze e-mails heeft [gedaagde] niet gereageerd.
2.8.
Hiermee staakte het incassotraject en kon [eiseres] met een beroep op haar algemene voorwaarden de provisie innen over het volledige bedrag van de vorderingen zoals deze ter incasso zijn ingediend.
2.9.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat onduidelijk is waaruit de facturen zijn opgebouwd. Dat is echter niet onduidelijk. De hoogte van de vordering op de desbetreffende debiteuren staat onder de noemer “hoofdsom” op de facturen vermeld. Van toepassing zijn de “tarieven incasso pakket internationaal”. Tijdens de zitting heeft [gedaagde] aangevoerd dat dit laatste niet duidelijk was, omdat op de opdrachtbevestiging staat vermeld dat [gedaagde] een Incasso Combi Pakket heeft afgenomen. [eiseres] heeft hierop echter verklaard dat dit betekent: zowel nationaal als internationaal. Dat het hier ging om “internationale vorderingen” was [gedaagde] duidelijk dus het moet haar ook duidelijk zijn geweest dat daarvoor de hiervoor genoemde tarieven gelden. Op de opdrachtbevestiging staat vermeld dat [gedaagde] heeft verklaard dat zij kennis heeft genomen van en akkoord is gegaan met de tarieven van [eiseres] . Blijkens deze tarieven wordt er als het gaat om een Europees incassodossier een provisie gerekend van 15% bij een vordering van maximaal € 10.000,-. De behandelkosten bedragen dan € 35,-. Als het gaat om landen waarbij geen sprake is van een Europees incassodossier bedraagt de provisie 18% bij een vordering van maximaal € 10.000,- en zijn de behandelkosten € 50,-. De facturen betreffende de heren [A] , [B] en [C] zijn conform deze tarieven.
2.10.
[gedaagde] heeft zich tot slot beroepen op opschorting, maar voor opschorting bestaat geen grond. Voor zover [gedaagde] heeft bedoeld dat [eiseres] de verplichting had om haar actief over de voortgang van het incassotraject te informeren en dat zij hieraan niet heeft voldaan, is de kantonrechter dit niet met haar eens. Een dergelijke verplichting heeft [eiseres] niet. Uit de algemene voorwaarden volgt dat de opdrachtgever alle inlichtingen over de voortgang van de incasso opdracht ontvangt, maar alleen desgevraagd. Bovendien is hierin bepaald dat [eiseres] [gedaagde] de mogelijkheid biedt om de voortgang van de incasso opdracht digitaal te raadplegen. Tijdens de zitting is gebleken dat [gedaagde] van deze mogelijkheid op de hoogte was. [gedaagde] heeft tijdens de zitting ook aangevoerd dat [eiseres] ten onrechte geen verhaalsonderzoek heeft gedaan betreffende de drie debiteuren. Dat er op [eiseres] een verplichting rustte om dit te doen voordat zij de in de e-mails vermelde vragen aan [gedaagde] stelde, blijkt echter nergens uit.
2.11.
Tot slot geldt dat [gedaagde] ook de factuur van € 724,79 van 11 april 2018 betreffende de vaste jaarlijkse vergoeding zal moeten voldoen. De overeenkomst is op 10 april automatisch voor een jaar verlengd. Als [gedaagde] dat had willen voorkomen, had zij de overeenkomst op grond van de algemene voorwaarden schriftelijk per aangetekende brief moeten opzeggen tegen het einde van de eerste contractstermijn met inachtneming van een opzegtermijn van een maand. Dat heeft zij niet gedaan. Dat het aan [eiseres] was om ervoor te zorgen dat de overeenkomst niet automatisch met een jaar werd verlengd, omdat zij vond dat de samenwerking met [gedaagde] niet goed verliep, kan niet worden gevolgd. Het is aan [gedaagde] als opdrachtgever om te voorkomen dat de overeenkomst automatisch wordt verlengd, niet aan [eiseres] als opdrachtnemer.
2.12.
De conclusie is dat [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van de hoofdsom van € 6.005,08. Tegen de daarover gevorderde rente heeft zij geen verweer gevoerd, zodat zij ook die zal moeten vergoeden. Hetzelfde geldt voor de buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De kantonrechter stelt ook vast dat [eiseres] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt tot slot overeen met het in het Besluit bepaalde tarief.
2.13.
Omdat [gedaagde] in het ongelijk is gesteld, zal zij ook de proceskosten van [eiseres] moeten vergoeden. Deze worden begroot op: € 1.072,40 (€ 486 aan griffierecht, € 86,40 aan verschotten en € 500,- aan salaris gemachtigde). De nakosten worden op de hierna te vermelden wijze begroot.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 7.371,72, te vermeerderen met 1% contractuele vertragingsrente per maand over het bedrag van € 6.005,08 vanaf 12 maart 2019 tot de voldoening;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot deze uitspraak begroot op € 1.072,40, waarin begrepen € 500,- aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW als zij dit bedrag niet binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis heeft betaald;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] , als zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 120,- aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening,
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. A.F. Hermans, kantonrechter, op 10 oktober 2019, in aanwezigheid van de griffier, F. van der Lecq.