ECLI:NL:RBMNE:2019:4723

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 oktober 2019
Publicatiedatum
11 oktober 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5018
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking ongegrond verklaard; verzoek om schadevergoeding afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap. De eiser had beroep ingesteld tegen de WOZ-beschikking waarbij de waarde van zijn woning voor het belastingjaar 2018 was vastgesteld op € 515.000,-. De waardepeildatum was 1 januari 2017. De heffingsambtenaar had het bezwaar van de eiser tegen deze waarde ongegrond verklaard, waarna de eiser in beroep ging. Tijdens de zitting op 12 juli 2019 werd de gemachtigde van de eiser, mr. D.A.N. Bartels MRE, verzocht om een schriftelijke machtiging, die aanvankelijk ontbrak. Na een korte schorsing kon de gemachtigde alsnog een geldige machtiging overleggen.

De rechtbank heeft vervolgens de waarde van de woning beoordeeld aan de hand van een door de heffingsambtenaar overgelegde taxatiematrix. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de taxatiematrix was gebaseerd op vergelijkingen met referentiewoningen van hetzelfde type. De eiser had foto’s overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat de staat van onderhoud van de woning slecht was, maar de rechtbank oordeelde dat deze foto’s niet voldoende bewijs leverden voor zijn claims. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgrond van de eiser niet slaagde.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat niet was gebleken dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens was overschreden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 oktober 2019.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/5018

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap […], verweerder
(gemachtigde: P.E. Boersma).

Procesverloop

Bij beschikking van 28 februari 2018 heeft verweerder op grond van de Wet waardering
onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de woning [adres] in [woonplaats]
voor het belastingjaar 2018 vastgesteld op € 515.000,- naar de waardepeildatum
1 januari 2017. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning
ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als
heffingsmaatstaf is gehanteerd.
Bij uitspraak op bezwaar van 23 november 2018 heeft verweerder het door eiser
gemaakte bezwaar tegen de waarde ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een
verweerschrift met taxatiematrix ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [taxateur] , taxateur.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft bij brief van 3 januari 2019 de heer Bartels verzocht om binnen vier weken na de datum van verzending van de brief een schriftelijke machtiging toe te sturen. De heer Bartels heeft echter geen machtiging toegestuurd. Om die reden heeft de rechtbank op de zitting de heer Bartels alsnog verzocht om een machtiging. De heer Bartels heeft gesteld dat een machtiging kan worden verlangd door de rechtbank en dat hij ook na de zitting desnoods een machtiging kan overleggen aan de rechtbank. De heer Bartels heeft vervolgens verklaard dat hij desgewenst de machtiging thuis kan ophalen. De rechtbank heeft uitgelegd, dat uiterlijk op zitting het verzuim van het ontbreken van een machtiging nog kan worden hersteld. De rechtbank heeft – omdat de heer Bartels stelde niet op de hoogte te zijn van de procedure – de zitting kort geschorst om de heer Bartels in de gelegenheid te stellen de machtiging op te halen. Na deze schorsing heeft de heer Bartels alsnog een geldige machtiging overgelegd. De rechtbank zal vervolgens het beroep inhoudelijk beoordelen.
2. De woning is een in 2006 gebouwde vrijstaande woning met een garage. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 171 m2 en is gelegen op een perceel van 403 m2.
3. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd mede in de beschouwing betrekken. Ter onderbouwing van de waarde heeft verweerder een taxatiematrix overgelegd.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het taxatiematrix, en de toelichting die daarop ter zitting is gegeven, aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Uit het taxatiematrix blijkt dat de waarde van de woning is bepaald met behulp van een methode van vergelijking met referentiewoningen van hetzelfde type waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Met het taxatiematrix maakt verweerder aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning wat betreft onder meer gebruiks- en perceeloppervlakte en de deelobjecten. De waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen is in het taxatiematrix inzichtelijk gemaakt.
5.1.
Wat eiser in beroep heeft aangevoerd, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Eiser voert aan dat hij in bezwaar foto’s heeft overgelegd in verband met scheurvorming. Deze foto’s had verweerder aanvankelijk niet meegestuurd met de op de zaak betrekking hebbende stukken. Tijdens de in rechtsoverweging 1 genoemde schorsing heeft verweerder deze foto’s opgehaald en aan de rechtbank overgelegd. Eiser stelt dat op grond van deze foto’s de staat van onderhoud slecht is in verband met verzakking en scheurvorming.
5.2.
Zoals partijen op de zitting hebben verklaard, betreft het dezelfde foto’s die eiser reeds heeft overgelegd in een bezwaar- en beroepsprocedure over een voorgaand belastingjaar. In de beroepsprocedure (zaaknummer UTR 17/2669) heeft deze rechtbank geoordeeld dat uit de foto’s niet kan worden afgeleid, dat sprake is van slecht onderhoud. Op de foto’s zijn vooral krimpnaden/scheuren zichtbaar, die volgens verweerders onweersproken standpunt vaker voorkomen bij nieuwbouwwoningen. De rechtbank ziet geen aanleiding om anders te oordelen. Eiser heeft de staat van onderhoud niet voldoende onderbouwd. Verweerder heeft betwist dat er een sprake is van verzakking. Bij verzakking zouden scheuren in de buitenmuren te zien zijn. De rechtbank acht de weerlegging van de stelling van eiser door verweerder overtuigend. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Omdat niet is gebleken dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens is overschreden, wordt het verzoek om schadevergoeding door de rechtbank afgewezen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M.H. van Ek, rechter, in aanwezigheid van
D.T. de Winter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.