9.2Volgens artikel 17.2.2 van de planregels is het bouwen van een ander bouwwerk, geen gebouw zijnde voor de voorgevel van het hoofdgebouw toegestaan, mits dat niet hoger is dan 1 meter.
Op grond van artikel 1.8 van de planregels wordt onder ander bouwwerk verstaan: een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
Onder bouwwerk wordt op grond van artikel 1.33 van de regels verstaan: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
Voor zover hier van belang, wordt op grond van artikel 1.44 van de planregels onder gebouw verstaan: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
10. Niet in geschil is dat de bestaande pergola vergunningsvrij mocht worden gebouwd, omdat het onder tuinmeubilair valt en daarmee op grond van artikel 2, tiende lid, van de kruimellijst is toegestaan.
In geschil is de vraag of door het plaatsen van het doek, dat dient als zonwering, boven de pergola een bouwwerk, geen gebouw zijnde is ontstaan waarvoor een omgevingsvergunning nodig is.
11. De rechtbank is van oordeel dat de pergola met het doek dat daar aan bevestigd moet worden om te kunnen functioneren als zonwering als een constructie moet worden gezien die voldoet aan de definitie van een ander bouwwerk, zoals bedoeld in het bestemmingsplan. Omdat het bouwwerk hoger is dan wat volgens de bouwregels die gelden binnen de bestemming tuin maximaal is toegestaan, is sprake van een strijd met het bestemmingsplan.
Als het doek is uitgerold dan is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bouwwerk met een dak, omdat de constructie aan de bovenkant dicht is. Dat dit (relatief eenvoudig te verwijderen) dak alleen bedoeld is om zon te weren, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Hier is namelijk niet uitsluitend sprake is van een zonwering, maar van een specifieke constructie van houten balken met daarboven een doek dat aan de houten balken bevestigd wordt. Het doek kan dus niet los van de pergola functioneren. Daarmee ontstaat een constructie die niet (meer) als tuinmeubilair, maar als een bijbehorend bouwwerk, zoals bedoeld in artikel 1 van de kruimellijst, moet worden aangemerkt. Een dergelijk bouwwerk mag volgens artikel 2, derde lid, van de kruimellijst alleen in het achtererfgebied worden gebouwd zonder omgevingsvergunning, mits wordt voldaan aan de genoemde eisen. Aangezien vast staat dat het bouwwerk zich niet in het achtererfgebied bevindt, valt het dus niet onder de genoemde gevallen die zijn uitgezonderd van de hoofdregel dat een omgevingsvergunning nodig is.
Het betoog van eisers dat het doek uitsluitend dient als zonwering en dat een zonwering vergunningsvrij mag worden geplaatst, slaagt dus niet.
12. Op grond van artikel 7:13, zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht mag verweerder gemotiveerd afwijken van het advies van de bezwaarschriftencommissie. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit heeft gemotiveerd waarom het advies van de bezwaarcommissie niet wordt gevolgd. Dat rechtbank kan deze redenering volgen en ziet dus geen reden voor het oordeel dat het bestreden besluit om die reden moet worden vernietigd.
13. De rechtbank is van oordeel dat het betoog van eisers, dat het belang van de derde-partij bij handhaving niet opweegt tegen hun belangen bij woongenot, niet slaagt. Zoals de rechtbank hiervoor al onder 6 heeft overwogen, is verweerder in beginsel verplicht om handhavend op te treden als er sprake is van een overtreding omdat het algemeen belang daarbij is gediend. Dat geldt dus ook voor deze situatie.
14. Omdat verder niet is gesteld en ook niet is gebleken dat er sprake is van een concreet zicht op legalisering en er ook geen bijzondere omstandigheden zijn op basis waarvan verweerder had moeten afzien van handhaving is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht een last onder dwangsom heeft opgelegd. De rechtbank vindt, anders dan eisers hebben aangevoerd, dat verweerder de onduidelijkheid over de hoogte van de dwangsom in de lastgeving heeft weggenomen in het bestreden besluit. Voor zover daarvan al sprake was, heeft verweerder dit gebrek in bezwaar mogen herstellen. Omdat het rechtsgevolg niet is gewijzigd, hoefde er voor verweerder ook geen aanleiding te bestaan om het primaire besluit te herroepen.
15. Eisers hebben geen gronden aangevoerd tegen de hoogte van de dwangsom, zodat dit aspect niet hoeft te worden besproken.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.