In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over de huur van een appartement. [eiseres] heeft op 18 mei 2017 de huur opgezegd per 30 juni 2017, maar [gedaagde] stelt dat de opzegtermijn drie maanden bedraagt, waardoor de huur pas op 31 augustus 2017 eindigt. [eiseres] heeft de borg van € 2.110,00 niet terugontvangen na haar vertrek uit het appartement. De kantonrechter heeft de procedure in conventie en reconventie behandeld, waarbij [eiseres] vorderingen heeft ingesteld voor de terugbetaling van de borg en [gedaagde] in reconventie een huurachterstand heeft ingediend.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst een opzegtermijn van drie maanden voor de huurder bevatte, maar dat deze bepaling in strijd is met dwingend recht, aangezien de huurder recht heeft op een opzegtermijn die gelijk is aan de betaaltermijn, welke in dit geval minimaal één maand bedraagt. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [eiseres] de huur correct heeft opgezegd en dat [gedaagde] de borg moet terugbetalen. De wettelijke rente over het bedrag van de borg is toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding.
In reconventie heeft de kantonrechter de vordering van [gedaagde] tot betaling van huur over juli en augustus 2017 afgewezen, omdat [eiseres] over deze maanden geen huur verschuldigd was. [gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten vergoeden aan [eiseres].