ECLI:NL:RBMNE:2019:4922

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 november 2019
Publicatiedatum
25 oktober 2019
Zaaknummer
C/16/485201 / FA RK 19-4392
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot bijstandsverhaal door gemeente Hilversum wegens onvoldoende bewijs van vaderschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 november 2019 uitspraak gedaan in een verzoek van de gemeente Hilversum tot bijstandsverhaal. De gemeente verzocht de rechtbank te bepalen dat de man, die in deze procedure als verweerder optreedt, onderhoudsplichtig is voor zijn vermeende kind, geboren uit een relatie met de vrouw die bijstandsverlening ontvangt. De gemeente stelde dat de man de verwekker van het kind is en dat hij een onderhoudsbijdrage van € 90,00 per maand moet betalen, met terugwerkende kracht vanaf 1 november 2018. De man heeft echter betwist dat hij de vader is van het kind en heeft aangegeven dat hij nooit heeft erkend dat hij onderhoudsplichtig is.

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 oktober 2019 was de gemachtigde van de gemeente, de heer J.A.J. Heemskerk, aanwezig, evenals de man en zijn advocaat, mr. C.M. Kraan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de man de verwekker van het kind is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de man niet de juridische vader is van het kind en dat de gemeente niet heeft aangetoond dat de man onderhoudsplichtig is. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de gemeente afgewezen.

De beslissing van de rechtbank is gebaseerd op de relevante wetsartikelen die bepalen dat kosten van bijstand alleen kunnen worden verhaald op degene die onderhoudsplichtig is en dat deze onderhoudsplicht niet wordt nagekomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeente niet voldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar stelling dat de man onderhoudsplichtig is, en heeft de verzoeken van de gemeente afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/485201 / FA RK 19-4392
Beschikking van 6 november 2019
in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE Hilversum,
zetelend te Hilversum,
hierna te noemen: de gemeente,
gemachtigde de heer J.A.J. Heemskerk
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. C.M. Kraan.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft ontvangen en gelezen:
 het verzoekschrift van de gemeente, binnengekomen bij de griffie van de rechtbank op 11 juli 2019;
 het verweerschrift van de man, binnengekomen bij de griffie van de rechtbank op
12 augustus 2019.
1.2.
Op 9 oktober 2019 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Aanwezig waren de heer J.A.J. Heemskerk en de man, bijgestaan door zijn advocaat.

2.Wat vast staat

2.1.
De gemeente verstrekt sinds 1 september 2014 een bijstandsuitkering aan
[A], geboren op [geboortedatum 1] 1990 in [geboorteplaats] (hierna te noemen de vrouw).
2.2.
De vrouw is de moeder van
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum 2] 2012 in [geboorteplaats] (hierna te noemen [voornaam van minderjarige] ).
2.3.
Bij besluit van 14 november 2018 heeft de gemeente aan de man medegedeeld dat hij per 1 november 2018 een verhaalsbijdrage moet betalen ter hoogte van € 90,-- per maand.
2.4.
De man heeft niet betaald.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De gemeente verzoekt de rechtbank te bepalen:

dat gerekwestreerde terzake van de hiervoor bedoelde kosten van bijstand een onderhoudsbijdrage van € 90,00 per maand verschuldigd is met ingang van 1 november 2018
dat gerekwestreerde met ingang van de eerste van de maand volgend op de datum van de beschikking ter zake van nog te maken kosten van bijstand een onderhoudsbijdrage van
€ 90,-- per maand aan de gemeente Hilversum zal moeten betalen, zolang de bijstandverlening, mede ten behoeve van het minderjarige kind van de man, voortduurt;
en
ter zake van de reeds gemaakte kosten van bijstand gedurende de periode van 1 november 2018 tot de eerste van de maand volgend op de datum van uw beschikking een bedrag van
€ 45,-- per maand, tot de achterstand in de betalingen geheel zal zijn voldaan;
en
dat gerekwestreerde, indien in gebreke mocht blijven het vastgestelde bedrag te voldoen, terstond de alsdan resterende hoofdsom ineens aan de gemeente verschuldigd is
en
dat de beschikking van de rechtbank bij voorraad uitvoerbaar is.”
3.2.
De man stelt zich op het standpunt dat het verzoek van de gemeente moet worden afgewezen.

4.Beoordeling van de verzoeken

Waar gaat het over?
4.1.
De gemeente wil kosten van aan de vrouw (mede ten behoeve van [voornaam van minderjarige] ) verleende bijstand verhalen op de man. De gemeente stelt hiertoe dat de man onderhoudsplichtig voor [voornaam van minderjarige] is. De gemeente baseert dit op een verklaring van de vrouw dat de man de vader van [voornaam van minderjarige] is. Verder voert de gemeente aan dat de man zijn (voormalige) bedrijf naar [voornaam van minderjarige] heeft vernoemd en dat hij tijdens eerdere onderzoeken naar de mogelijkheden tot bijstandsverhaal nooit heeft ontkend de vader van [voornaam van minderjarige] te zijn. De man betwist echter onderhoudsplichtig te zijn. Hij erkent weliswaar een relatie te hebben gehad met de vrouw, maar zegt dat naar zijn weten uit deze relatie nooit een kind is geboren. De man heeft verder verklaard in 2018 voor het eerst met een onderzoek door de gemeente te zijn geconfronteerd. Verder zegt hij dat als hij in het verleden al zou hebben meegewerkt aan enig onderzoek, hij daarmee nog geen onderhoudsplicht heeft erkend. Hij vindt dan ook dat het verzoek van de gemeente moet worden afgewezen.
De beslissing
4.2.
De rechtbank zal de verzoeken van de gemeente afwijzen. Hieronder zal de rechtbank aan de hand van de relevante wetsartikelen uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
Wat zegt de wet?
4.3.
De wet zegt – voor zover hier van belang – dat de gemeente kosten van bijstand binnen de grens van de onderhoudsplicht kan verhalen op degene die bij het ontbreken van een gezinsverband zijn onderhoudsplicht richting een minderjarig kind niet of niet voldoende nakomt. [1] Kortom, om kosten van bijstand te kunnen verhalen moet ten eerste vast komen te staan dat sprake is van een onderhoudsplicht en ten tweede dat deze onderhoudsplicht niet wordt nagekomen. De wet zegt ook in welke gevallen van een onderhoudsplicht sprake is. [2] Ouders zijn verplicht naar draagkracht bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van hun kinderen. [3] Hiermee worden de juridische ouders van een kind bedoeld. De verwekker van een kind dat alleen een moeder heeft of de levensgezel van de moeder die met een daad heeft ingestemd die de verwekking van het kind tot gevolg heeft gehad, is ook verplicht in de kosten van de verzorging en opvoeding van het kind te voorzien, alsof hij de ouder van het kind is. [4]
Toelichting
4.4.
De rechtbank vindt dat de onderhoudsplicht van de man niet vast is komen te staan. De gemeente heeft namelijk gelet op de gemotiveerde betwisting van de man onvoldoende onderbouwd dat de man onderhoudsplichtig is voor [voornaam van minderjarige] . Vast staat immers dat hij niet de juridische vader van [voornaam van minderjarige] is. De gemeente heeft in het verzoek niet uitgelegd waarom de man onderhoudsplichtig is voor [voornaam van minderjarige] . De rechtbank leidt uit de stellingen van de gemeente af dat de man volgens de gemeente de verwekker van [voornaam van minderjarige] is. Pas op de zitting heeft de gemeente dit verteld. Als verwekker zou de man wel onderhoudsplichtig voor [voornaam van minderjarige] kunnen zijn. De man heeft echter – ook al in zijn verweerschrift –weersproken de verwekker van [voornaam van minderjarige] te zijn. Het had dan ook op de weg van de gemeente gelegen om stukken over te leggen, waaruit blijkt op grond waarvan zij de man als verwekker aanmerken. Bijvoorbeeld de verklaring van de vrouw. De gemeente heeft dat nagelaten. Om die reden ziet de rechtbank ook geen aanleiding de gemeente toe te laten tot nadere onderbouwing van haar verzoeken en zullen de verzoeken worden afgewezen.

5.Beslissing

5.1.
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.R. van Es-de Vries (kinder)rechter, in aanwezigheid van mr. F. de Kleijn als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2019.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 62 onder a van de Participatiewet.
2.Artikel 1:392 van het Burgerlijk Wetboek.
3.Artikel 1:404 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
4.Artikel 1:394 van het Burgerlijk Wetboek.