ECLI:NL:RBMNE:2019:4985

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 oktober 2019
Publicatiedatum
29 oktober 2019
Zaaknummer
19.1018
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van curator in faillissement en de vraag naar het bestaan van een rekening-courantvordering

In deze zaak gaat het om de vordering van de curator, Marinus Johannes Noteboom, in het faillissement van [bedrijfsnaam 1] B.V. tegen [verweerster] B.V. De curator vordert betaling van een bedrag van € 130.000,00, dat volgens hem nog bestond op het moment van faillissement van [bedrijfsnaam 1] op 11 april 2017. De vordering is ontstaan uit een geldleningsovereenkomst die op 16 oktober 2014 werd afgesloten tussen [bedrijfsnaam 1] en de Rabobank, waarbij het bedrag van € 130.000,00 door [bedrijfsnaam 1] aan [verweerster] werd betaald. De curator stelt dat deze vordering nog steeds bestaat, terwijl [verweerster] zich beroept op schuldoverneming, waarbij de schuld aan [bedrijfsnaam 2] zou zijn overgenomen.

De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. De curator heeft zijn vordering onderbouwd met grootboekrekeningen en een overzicht van 26 juli 2017, waaruit blijkt dat de vordering van € 130.000,00 nog steeds in de administratie van [bedrijfsnaam 1] staat. [verweerster] heeft echter betoogd dat de grootboekadministratie niet de werkelijke situatie weergeeft en dat de schuld aan [bedrijfsnaam 1] al voor het faillissement was overgenomen door [bedrijfsnaam 2]. De rechtbank oordeelt dat de curator voldoende bewijs heeft geleverd voor het bestaan van de vordering, terwijl het verweer van [verweerster] onvoldoende onderbouwd is.

De rechtbank wijst de vordering van de curator toe en veroordeelt [verweerster] tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en kosten. Daarnaast wordt [verweerster] ook veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 10.350,00, dat zij erkent verschuldigd te zijn aan de curator, evenals de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De rechtbank verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de curator direct kan overgaan tot uitvoering van de uitspraak, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

vonnis
_________________________________________________________________ _
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer: NL19.1018
Vonnis van 16 oktober 2019
in de zaak van
MARINUS JOHANNES NOTEBOOM, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijfsnaam 1] B.V.,
kantoorhoudend in Gorinchem,
eiser,
hierna te noemen: de curator,
advocaat mr. W. Plessius,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: [verweerster] ,
advocaat mr. R.R.M. van den Heuvel in Rotterdam.
[bedrijfsnaam 1] B.V. wordt hierna [bedrijfsnaam 1] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de procesinleiding
  • het verweerschrift
  • de door de curator ingebrachte producties 20-24
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling op 24 september 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil en de beoordeling daarvan

De kernvraag en het antwoord van de rechter

2.1.
De kernvraag is of de vordering van € 130.000,00 van [bedrijfsnaam 1] op [verweerster] nog bestond op het moment van faillissement van [bedrijfsnaam 1] . Het antwoord is ja.
Waar gaat het over?
2.2.
[bedrijfsnaam 1] staat in deze procedure centraal. Zij maakt deel uit van een groep van vennootschappen. Aan het hoofd van deze groep staat [verweerster] , met als statutair bestuurder de heer [A] . Via [bedrijfsnaam 2] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 2] ) houdt [verweerster] 100% van de aandelen in een aantal andere vennootschappen, waaronder die van [bedrijfsnaam 1] , [bedrijfsnaam 3] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 3] ) en [bedrijfsnaam 4] B.V. (hierna [bedrijfsnaam 4] ). [verweerster] is middellijk bestuurder van [bedrijfsnaam 1] , [bedrijfsnaam 3] en [bedrijfsnaam 4] .
2.3.
Tussen de verschillende groepsvennootschappen bestonden rekening-courantverhoudingen, onderling en met [verweerster] . Zij hebben op concernniveau geen verrekeningsovereenkomst gesloten voor de rekening-courantverhoudingen.
2.4.
[bedrijfsnaam 2] en haar werkmaatschappijen (inclusief [bedrijfsnaam 1] ) sloten op 16 oktober 2014 een geldleningsovereenkomst met de Rabobank voor € 130.000,00. In de leningsovereenkomst staat dat de geldlening alleen mag worden gebruikt voor de financiering van de aflossing van de RC verhouding met en een aanvullende pensioendotatie aan [verweerster] . Dit bedrag ontving [bedrijfsnaam 1] van de Rabobank en zij betaalde het op 28 oktober 2014 door aan [verweerster] . Op dat moment ontstond een vordering van [bedrijfsnaam 1] op [verweerster] ter hoogte van € 130.000,00, zo staat tussen partijen vast. Die vordering is in de administratie opgenomen als een rekening-courantvordering van [bedrijfsnaam 1] op [verweerster] . Volgens de grootboekrekeningen van [bedrijfsnaam 1] bestaat eind 2016 nog steeds dezelfde rekening-courantvordering van € 130.000,00.
2.5.
Op 11 april 2017 ging [bedrijfsnaam 1] failliet. Kort voor dit faillissement heeft [bedrijfsnaam 1] aan [verweerster] in totaal € 10.350,00 betaald.
2.6.
De curator eist betaling van € 130.000,00 en van € 10.350,00, vermeerderd met wettelijke handelsrente en kosten.
De eis van € 130.00,00
De standpunten en onderbouwing in het kort
2.7.
De curator onderbouwt zijn eis door te verwijzen naar de grootboekrekeningen van [bedrijfsnaam 1] van 2015 en 2016. Op basis daarvan stelt de curator dat de vordering op 12 april 2017, op het moment van faillissement, nog steeds bestond. Deze grootboekadministratie is opgesteld door de boekhouder van [verweerster] . De vordering staat ook in het concept rekening-courantoverzicht van 26 juli 2017, gecorrigeerde stand per 12 april 2017 (hierna ook: het overzicht), dat door de accountant van [verweerster] is opgesteld en op 18 april 2018 ter beschikking is gesteld aan de curator.
2.8.
[verweerster] stelt dat de grootboekrekening niet de werkelijke situatie weergeeft en verweert zich met de stelling dat sprake is van schuldoverneming.
De schuld die [verweerster] aan [bedrijfsnaam 1] had, is voor het eind van 2014 al overgenomen door [bedrijfsnaam 2] . Vervolgens stond aan het einde van 2016, en ook op het moment van faillissement, de rekening-courantverhouding tussen [bedrijfsnaam 1] en [verweerster] op € 0,00. Aan het eind van elk boekjaar wilde [verweerster] (en haar bestuurder [A] ) een duidelijk overzicht hebben van het gecumuleerde resultaat van de groepsvennootschappen. Met dat doel werden aan het einde van elk boekjaar hun onderlinge rekening-courantverhoudingen op € 0,00 gezet (‘gladgetrokken”), behálve de rekening-courantverhoudingen van de groepsvennootschappen met [bedrijfsnaam 2] . Dit gebeurde via schuldoverneming. Die schuldovernemingen werden niet schriftelijk vastgelegd in een akte tussen betrokken partijen, maar zijn impliciet gelegen in gedragingen van de groepsvennootschappen en de vastlegging daarvan in de jaarrekeningen. De schuldoverneming door [bedrijfsnaam 2] blijkt uit de jaarrekeningen uit 2014 van [bedrijfsnaam 1] [verweerster] en [bedrijfsnaam 2] .
Vordering van € 130.000 op [bedrijfsnaam 1] ?
2.9.
De curator moet (onderbouwd) stellen, en zo nodig bewijzen, dat de vordering van [bedrijfsnaam 1] op [verweerster] van € 130.000 nog bestaat. Vaststaat dat de vordering van [bedrijfsnaam 1] op [verweerster] op 28 oktober 2014 is ontstaan, dat deze toen in de rekening-courant verhouding tussen beide vennootschappen is geboekt en dat deze vordering in de meest actuele grootboekrekening van [bedrijfsnaam 1] nog staat opgenomen als een vordering op [verweerster] . Ook staat vast dat er binnen het concern geen verrekeningsovereenkomst was en vorderingen uit hoofde van rekening-courant verhoudingen niet binnen het concern werden verrekend. Daarmee heeft de curator voldoende gesteld en onderbouwd dat [bedrijfsnaam 1] een vordering van € 130.000 heeft op [verweerster] .
Schuldoverneming en de jaarrekeningen
2.10.
Het beroep van [verweerster] op schuldoverneming is een bevrijdend verweer. [verweerster] moet dus (onderbouwd) stellen, en zo nodig bewijzen, dat daarvan sprake is. De jaarrekeningen van 2014, 2015 en 2016 van [bedrijfsnaam 1] laten zien dat er per 31 december van een boekjaar alleen een rekening-courant verhouding is met [bedrijfsnaam 2] . In de bij de jaarrekening horende “specificatie rekening-courant groepsmaatschappij” staat de stand rekening-courant per 31 december, vervolgens mutaties (“bij” en “af”) van [bedrijfsnaam 2] én andere groepsmaatschappijen, die leiden tot een nieuw saldo RC tussen [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] per 31 december. In de jaarrekening van 2014 is het bedrag van € 130.000 terug te vinden in die specificatie. Onder mutaties staat: “Bij: Mutaties [verweerster] B.V. 130.000”. Ook in de jaarrekening van [bedrijfsnaam 2] over 2014 is het bedrag van € 130.000 te vinden: in de “specificatie rekening-courant groepsmaatschappij” ten aanzien van [verweerster] staat onder “Af:” “Bankoverboekingen van [bedrijfsnaam 1] B.V. naar [verweerster] 130.000”.
Met uitzondering van de conceptjaarrekening van 2016 van [bedrijfsnaam 1] , zijn de jaarrekeningen goedgekeurd door een accountant en gedeponeerd. Ook dan is een jaarrekening echter geen document waaraan op grond van de wet dwingende bewijskracht toekomt. Het heeft een vrije bewijskracht. De rechter bekijkt de jaarrekeningen daarom in combinatie met de andere stellingen van [verweerster] . Verdere schriftelijke documenten ter onderbouwing van de gestelde schuldoverneming zijn er niet. Wel zijn er verklaringen van de accountant van [verweerster] aan de curator op diens vragen hoe het nu precies zit met de rekening-courant vordering van € 130.000. Die accountant maakte de jaarrekeningen op. In e-mails aan de curator kwam het volgende aan de orde.
2.11.
De accountant mailt op 2 mei 2018:
“Er is in het verleden gekozen om de r/c positie als één bedrag te presenteren in de jaarrekening. Dit om een en ander overzichtelijk te houden. Dat het als één bedrag in de jaarrekening staat, wil niet zeggen dat er iets verrekend wordt! Onderdeel van de rekening-courant stand zijn ook debiteuren- en crediteurenstanden onderling. Daar heeft zeker geen verrekening plaatsgevonden, de facturen onderling zijn in het verleden netjes per bank betaald. Niks verrekend. Ook hier weer, enkel presentatie. Uit de administratie (lees metacom danwel saldibalans vanuit ons pakket) is heel duidelijk inzichtelijk wat de standen van de verschillende rekeningen-courant zijn tussen de BV’s. Het is enkel bij elkaar gepresenteerd.”
De accountant mailt op 17 oktober 2018:
“Waar het om gaat is dat de €130.000 vermeende vordering in rekening courant met vele posten definitief met wederzijds goedvinden is verwerkt in de jaarrekening 2014.
Duidelijk is dat deze verrekening definitief heeft plaatsgevonden en niet meer ter discussie is gekomen. Ook is duidelijk dat de verlangde wederzijdse instemming en toestemming is verleend vóór 9 oktober 2015 omdat op die datum alle jaarrekeningen 2014 van de organisatie zijn afgesloten met de door mij opgestelde verklaringen. (…) Met mijn achtergrond als accountant verklaar ik dat de verrekening heeft plaatsgevonden in 2014 in rekening courant.”
En op 18 oktober 2018 vult hij aan:
“Ik heb de rekening courant van productie 1 vergeleken met de rekening courant en mijn bemerkingen opgenomen.
De CONCEPT versie van 26 juli 2017 geeft niet de realiteit weer met de start en eindsaldi van de rekening courant.
Alleen de positie per 1 januari 2017 en 12 april 2017 in de totaal kolom kan ik aansluiten met mijn jaarrekeningen.”
2.12.
Deze verklaringen van (de accountant van) [verweerster] zijn op meerdere punten tegenstrijdig of niet consistent met elkaar en met de stellingen van [verweerster] in deze procedure. Verklaard is dat:
- de weergave in de jaarrekening slechts een wijze van presentatie is van de rekening-courantverhoudingen,
- de onderliggende administratie de echte, juiste standen weergeeft, met daaraan toegevoegd als bijlage: het overzicht van 26 juli 2017,
- verrekening heeft niet plaatsgevonden.
Maar ook het volgende is verklaard of als standpunt ingenomen:
- de jaarrekeningen zijn juist en geven de werkelijkheid weer,
- het overzicht van 26 juli 2017 klopt niet (de totalen daarin wel),
- de vordering van € 130.000,00 is in 2014 verrekend.
Volgens [verweerster] was mogelijk sprake van verwarring tussen termen als verrekening, vermelding en verwerking in de administratie. Gelet op de kennis die in het algemeen van een accountant verwacht mag worden, acht de rechter dat niet op voorhand waarschijnlijk. De betekenis van deze termen heeft immers gevolgen voor de wijze waarop door de accountant geadministreerd moet worden.
2.13.
Volgens [verweerster] geven de grootboekrekeningen niet de werkelijke saldi weer van de rekening-courantverhoudingen tussen de groepsvennootschappen. Zij stelt dat de grootboekadministratie werd bijgehouden door haar eigen boekhouder. De accountant hoort, na het opmaken van de jaarstukken en dus het ‘gladtrekken’ van de rekening-courantverhoudingen, aan de boekhouder door te geven wat aangepast moet worden in de grootboekadministratie zodat de juiste stand van de rekening-courant verhoudingen werd vastgelegd. Dat is echter meerdere jaren niet gebeurd aldus [verweerster] . In het licht van de stelling van [verweerster] dat alle rekening-courant verhoudingen al vanaf 2003 tot één saldo worden teruggebracht in de jaarrekeningen, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de accountant én de boekhouder dit kennelijk meerdere jaren over het hoofd hebben gezien. [verweerster] heeft ook geen grootboekrekeningen in het geding gebracht waaruit blijkt dat in eerdere jaren wél de rekening-courantverhoudingen tussen de groepsvennootschappen op “nul” werden gezet per einde van het boekjaar. [verweerster] heeft er bewust voor gekozen om niet haar accountant of haar boekhouder mee te nemen naar de mondelinge behandeling om vragen te beantwoorden of een nadere toelichting te geven. De gevolgen daarvan komen voor haar rekening en risico.
Het concept rekening-courantoverzicht van 26 juli 2017
2.14.
Het overzicht van 26 juli 2017 vermeldt de vordering van € 130.000,00 van [bedrijfsnaam 1] op [verweerster] . De curator legde het over als onderbouwing van de eis. Volgens [verweerster] klopt het overzicht niet, ondanks dat haar eigen accountant het opstelde. De vraag is daarom welke waarde aan het overzicht gehecht kan worden. Ook dit document heeft een vrije bewijskracht en wordt daarom beoordeeld in samenhang met de verklaringen en stellingen van partijen.
2.15.
[verweerster] heeft in het faillissement van [bedrijfsnaam 1] vorderingen ingediend namens [bedrijfsnaam 2] , [bedrijfsnaam 3] en [bedrijfsnaam 4] . De hoogte van die vorderingen komen overeen met de bedragen vermeld in het overzicht als zijnde vorderingen uit hoofde van een rekening-courantverhouding met [bedrijfsnaam 1] . Dat is opvallend, omdat dit niet te verenigen is met haar eigen stelling dat jaarlijks de rekening-courantvorderingen tussen de groepsvennootschappen werden ‘gladgetrokken’. In dat geval zouden de groepsvennootschappen immers niets van [bedrijfsnaam 1] te vorderen hebben, in ieder geval niet per 31 december 2016, terwijl het overzicht van 26 juli 2017 wél uitgaat van vorderingen per die datum. [verweerster] erkent die tegenstrijdigheid en kan daarvoor geen verklaring geven. Bovendien duidt ook de hoogte van de door namens [bedrijfsnaam 2] ingediende vordering in het faillissement op de juistheid van het overzicht; de bedragen komen met elkaar overeen. Dit terwijl [verweerster] stelt dat de vordering van € 130.000,00 in het overzicht ten onrechte bij [verweerster] staat, in plaats van bij [bedrijfsnaam 2] . Bij de ingediende vordering van [bedrijfsnaam 2] in het faillissement betrekt zij die € 130.000,00 echter niet, hoewel dat dan logisch zou zijn. [verweerster] geeft daarvoor geen verklaring. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij over een en ander slechts verklaard dat zij is afgegaan op wat haar accountant zegt. De rechtbank verwijst naar wat zij hiervoor heeft overwogen: als een partij ervoor kiest om niet de betrokken personen mee te nemen naar de mondelinge behandeling, komen eventuele onduidelijkheden die door haar niet opgehelderd kunnen worden voor haar rekening en risico.
2.16.
Tot slot is opvallend dat [verweerster] het totaalbedrag in het overzicht per 31 december 2016 (€ 719.643,00) wél als juist beschouwt en overneemt in de concept jaarrekening 2016 van [bedrijfsnaam 1] , onder “schulden aan groepsmaatschappijen”. De vordering van € 130.00,00 is volgens [verweerster] verwerkt in het bedrag van € 629.088,00 bij de mutaties van [bedrijfsnaam 2] . [verweerster] kan echter niet uitleggen hoe het kan dat zij het totaalbedrag overneemt uit het overzicht, terwijl dit de optelsom is van rekening-courantstanden die niet - volgens haar ten onrechte - tot € 0,00 zijn teruggebracht aan het eind van het jaar.
2.17.
Al met al lijkt het overzicht van 26 juli 2017 meer het standpunt te ondersteunen van de curator en de mail van de accountant van [verweerster] van 2 mei 2018 dat de onderliggende rekening-courant verhoudingen zijn blijven bestaan, maar dat zij in de jaarrekeningen als één geheel werden gepresenteerd. Dit wordt versterkt door de omstandigheid dat [bedrijfsnaam 2] , [bedrijfsnaam 3] en [bedrijfsnaam 4] een vordering hebben ingediend in het faillissement van [bedrijfsnaam 1] op basis van dit overzicht. Die vorderingen zijn tot nu toe kennelijk gehandhaafd terwijl [verweerster] zelf betoogt dat die vorderingen niet kunnen kloppen.
Onduidelijkheid in de jaarrekening
2.18.
[verweerster] wijst ter onderbouwing van haar verweer op de jaarrekeningen van de betrokken vennootschappen. Daarin staat echter een onduidelijkheid die [verweerster] niet kan verklaren. Tijdens de mondelinge behandeling is (als voorbeeld) gesproken over de “specificatie rekening-courant groepsmaatschappij” op pagina 31 van de jaarrekening 2014 van [bedrijfsnaam 1] . De rekening-courantverhouding tussen [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] wordt daar gespecificeerd:
Stand rekening-courant per 1 januari 918.153
Stand debiteuren/crediteuren binnen concern per 1 januari572.525-
Saldo per 1 januari (vordering) 345.628
Het is echter niet op voorhand duidelijk waarom een debiteuren/crediteurenstand binnen het concern wordt betrokken bij de vaststelling van het saldo uit hoofde van een rekening-courantverhouding tussen [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] . Bij debiteuren/crediteuren gaat het immers om vorderingen op en van derden. De toelichting van [verweerster] dat waar staat
binnen concern,alleen de debiteuren/crediteuren van [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] worden bedoeld, is niet aannemelijk omdat een accountant de jaarrekening heeft opgemaakt. De jaarrekening bevat daarmee op een belangrijk punt een onduidelijkheid die [verweerster] niet voldoende verklaart. Dat doet afbreuk aan de stelling dat de jaarrekening de weerslag is van schuldovernemingen die daadwerkelijk tussen de groepsvennootschappen en [bedrijfsnaam 2] hebben plaatsgevonden en niet slechts een kwestie van presentatie zoals de curator stelt.
De samenvatting van de beoordeling en de rente
2.19.
Samenvattend heeft de curator het bestaan van de vordering met de grootboekrekeningen en het overzicht van 26 juli 2017 voldoende onderbouwd. Daartegenover is het verweer van schuldoverneming, gebaseerd op de jaarrekeningen, vanwege onverklaarde onduidelijkheden, inconsistenties en tegenstrijdigheden onvoldoende onderbouwd. De eis van € 130.000,00 zal worden toegewezen.
2.20.
De curator eist betaling van wettelijke handelsrente vanaf 16 oktober 2014.
[verweerster] voert aan dat hooguit een samengestelde rente van 4% per jaar toewijsbaar is, omdat dit de contractuele rente is die de groepsvennootschappen onderling hanteerden. De curator weerspreekt dit niet, zodat deze contractuele rente zal worden toegewezen.
De eis van € 10.350,00 en de rente
2.21.
[verweerster] heeft erkend dat de curator een vordering op haar heeft van € 10.350,00. Zij heeft in het verweerschrift een beroep gedaan op verrekening met tegenvorderingen, maar op geen enkele manier toegelicht welke tegenvorderingen dat zijn. De eis van de curator zal worden toegewezen.
2.22.
De curator vordert wettelijke handelsrente vanaf 11 april 2017. De curator stelt echter niet dat het een handelsovereenkomst betreft en ook overigens blijkt dat niet.
[verweerster] voert aan dat zij op 6 september 2018 is gesommeerd tot betaling binnen 14 dagen. Pas op 21 september 2018 is zij in verzuim geraakt en is zij rente verschuldigd. De curator weerspreekt dat niet. De wettelijke rente van 6:119 BW zal vanaf 21 september 2018 worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.23.
De curator eist ook vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [verweerster] heeft niet betwist dat die kosten zijn gemaakt. Het gevorderde bedrag van € 2.178,50 komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
Proceskosten, beslagkosten en nakosten
2.24.
Omdat [verweerster] in deze procedure ongelijk krijgt, moet zij de proceskosten van de curator betalen. Aan de kant van de curator begroot de rechter die op € 104,54 (betekening oproeping), € 1.599,00 (griffierecht) en € 3.414,00 (2 punten salaris x € 1.707,00), dus in totaal € 5.117,54.
2.25.
De gevorderde beslagkosten zullen op grond van artikel 706 Rv worden toegewezen. Deze worden begroot op € 244,07 voor verschotten en € 1.707,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 1.707,00), in totaal € 1.951,07.
2.26.
De nakosten, waarvan de curator betaling vordert, zullen op de in de beslissing weergegeven wijze worden begroot.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [verweerster] om aan de curator te betalen een bedrag van € 130.000,00 (éénhonderd dertig duizend euro), vermeerderd met de samengestelde rente van 4% per jaar daarover vanaf 16 oktober 2014 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [verweerster] om aan de curator te betalen een bedrag van € 10.350,00 (tienduizend driehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW daarover vanaf 21 september 2018 tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [verweerster] om de buitengerechtelijke incassokosten van € 2.178,50 aan de curator te betalen,
3.4.
veroordeelt [verweerster] om de beslagkosten aan de curator te betalen, tot op heden begroot op € 1.951,07,
3.5.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 5.117,54,
3.6.
veroordeelt [verweerster] onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door de curator volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 157,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis,
3.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer en in het openbaar uitgesproken op
16 oktober 2019.