In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 november 2019 een tussenuitspraak gedaan in een verzetprocedure. De zaak betreft een verstekvonnis dat op 10 december 2018 is gewezen tegen [Partij II], op vordering van [Partij I]. [Partij II] heeft verzet aangetekend tegen dit verstekvonnis en vordert onder andere de schorsing van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis. De rechtbank overweegt dat de verzettermijn niet is gaan lopen, omdat het verstekvonnis niet op de juiste wijze aan [Partij II] is betekend. De rechtbank stelt vast dat [Partij II] pas op 11 september 2019 op de hoogte is geraakt van het verstekvonnis, waardoor de verzetdagvaarding van 1 oktober 2019 tijdig is ingediend. De rechtbank wijst de incidentele vordering van [Partij II] tot schorsing van de tenuitvoerlegging toe, omdat [Partij I] misbruik maakt van zijn executiebevoegdheid door het verstekvonnis te executeren zonder dat er een uitspraak is gedaan in de verzetprocedure. De proceskosten in het incident worden toegewezen aan [Partij II]. In de hoofdzaak wordt de procedure voortgezet met de mogelijkheid voor [Partij II] om een conclusie van dupliek in te dienen.