ECLI:NL:RBMNE:2019:5037

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 november 2019
Publicatiedatum
31 oktober 2019
Zaaknummer
C/16/489089 / HA ZA 19-73
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak in verzetprocedure met betrekking tot verstekvonnis en schorsing van tenuitvoerlegging

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 november 2019 een tussenuitspraak gedaan in een verzetprocedure. De zaak betreft een verstekvonnis dat op 10 december 2018 is gewezen tegen [Partij II], op vordering van [Partij I]. [Partij II] heeft verzet aangetekend tegen dit verstekvonnis en vordert onder andere de schorsing van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis. De rechtbank overweegt dat de verzettermijn niet is gaan lopen, omdat het verstekvonnis niet op de juiste wijze aan [Partij II] is betekend. De rechtbank stelt vast dat [Partij II] pas op 11 september 2019 op de hoogte is geraakt van het verstekvonnis, waardoor de verzetdagvaarding van 1 oktober 2019 tijdig is ingediend. De rechtbank wijst de incidentele vordering van [Partij II] tot schorsing van de tenuitvoerlegging toe, omdat [Partij I] misbruik maakt van zijn executiebevoegdheid door het verstekvonnis te executeren zonder dat er een uitspraak is gedaan in de verzetprocedure. De proceskosten in het incident worden toegewezen aan [Partij II]. In de hoofdzaak wordt de procedure voortgezet met de mogelijkheid voor [Partij II] om een conclusie van dupliek in te dienen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/489089 / HA ZA 19-73
Vonnis in incident van 6 november 2019
in de zaak van
[Partij I],
wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde partij in het verzet,
oorspronkelijk eisende partij,
verweerder in het incident,
advocaat mr. J.W.H. Peters te Amersfoort
tegen
[Partij II],
wonende te [woonplaats 2] ,
eisende partij in het verzet,
oorspronkelijk gedaagde partij,
eiseres in het incident,
advocaat mr. W.J.L. Zwaan te Amersfoort.
Partijen zullen hierna [Partij I] en [Partij II] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Op 10 december 2018 is op vordering van [Partij I] een verstekvonnis tegen [Partij II] gewezen met kenmerk NL18.19658. [Partij II] heeft een verzetdagvaarding ingediend met incidentele vordering en met een (tegen)vordering in de hoofdzaak.
1.2.
Vervolgens is de zaak verwezen naar de rol voor het nemen door [Partij I] van een conclusie van antwoord in het incident. [Partij I] heeft daarop een processtuk genomen dat hij ‘Conclusie van antwoord tevens eis in reconventie’ noemt. Dit processtuk heeft de rechtbank, gelet op de inhoud ervan, aangemerkt als:
- conclusie van antwoord in het incident
- reactie op de (tegen)vordering van [Partij II]
- conclusie van repliek met eisvermeerdering in de hoofdzaak.
1.3.
Daarna is bepaald dat er uitspraak zou worden gedaan in het incident.

2.Waar gaat de (hoofd)zaak over?

2.1.
[Partij II] is op 10 december 2018 op vordering van [Partij I] bij verstek veroordeeld tot betaling van € 601.500,00, te vermeerderen met rente en proceskosten. Het verstekvonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De veroordeling is gebaseerd op de stellingen van [Partij I] dat zijn vennootschap [bedrijfsnaam] B.V. vorderingen op [Partij II] had vanwege geldleningen en dat [Partij I] deze vorderingen van [bedrijfsnaam] B.V. gecedeerd heeft gekregen.
2.2.
[Partij II] is op 1 oktober 2019 tegen het verstekvonnis in verzet gekomen. In de hoofdzaak vraagt [Partij II] om vernietiging van het verstekvonnis en – opnieuw rechtdoende – afwijzing van de vorderingen van [Partij I] . [Partij II] heeft daarnaast een (tegen)vordering ingesteld. [Partij II] vordert kort gezegd terugbetaling van het geldbedrag dat door [Partij I] op basis van het vonnis van 10 december 2018 is geïncasseerd.
2.3.
In het incident vordert [Partij II] dat de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis van 10 december 2018 voor de duur van het geding wordt geschorst.

3.De beoordeling in het incident

[Partij II] is tijdig in verzet gekomen
3.1.
De rechtbank overweegt allereerst dat [Partij II] tijdig in verzet is gekomen. Uit artikel 143 Rv blijkt dat een in het buitenland wonende verweerder die bij verstek is veroordeeld daarvan verzet kan doen binnen acht weken na:
de betekening van het vonnis aan de veroordeelde in persoon;
het plegen van een daad waaruit blijkt dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is;
tenuitvoerlegging van het vonnis.
3.2.
Het staat vast dat het verstekvonnis niet is betekend aan [Partij II] in persoon. Het staat ook vast dat [Partij I] op 9 april 2019 executoriaal derdenbeslag heeft laten leggen ten laste van [Partij II] op haar Nederlandse bankrekening. Op 27 mei 2019 is door de bank € 1.760,28 betaald aan de deurwaarder. Volgens [Partij I] betekent dit dat het vonnis toen ten uitvoer is gelegd zodat de verzet-termijn is gaan lopen. De rechtbank gaat daarin niet mee, zoals hierna wordt toegelicht.
3.3.
Het vonnis is volgens [Partij I] ten uitvoer gelegd nadat het is betekend door publicatie in de Staatscourant. De kans dat iemand kennisneemt van openbare betekening is verwaarloosbaar. Dat [Partij II] daarvan kennis heeft genomen is niet gebleken. In deze omstandigheid en in het licht van dat wat hierna wordt overwogen over de mogelijkheid van [Partij I] om te betekenen aan het adres van de advocaat van [Partij II] (zie 3.10), zou het in strijd zijn met het recht op toegang tot de rechter (artikel 6 EVRM) als de verzettermijn na de executie zou zijn gaan lopen.
3.4.
De volgende vraag is wanneer [Partij II] bekend is geworden met het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging daarvan. Volgens [Partij II] heeft zij op 11 september 2019 kennis genomen van het vonnis nadat zij van de bank vernam dat er executoriaal beslag was gelegd op haar Nederlandse bankrekening en haar advocaat het vonnis had opgevraagd bij de deurwaarder. Omdat zij in april 2019 al was verhuisd naar het buitenland en haar Nederlandse bankrekening niet gebruikte, was zij niet van dit beslag op de hoogte, aldus [Partij II] .
3.5.
[Partij I] heeft niet gemotiveerd betwist dat [Partij II] op het moment van de beslaglegging niet meer in Nederland woonde en dat zij de bankrekening waarop beslag was gelegd toen niet gebruikte. [Partij I] heeft ook niet onderbouwd gesteld dat [Partij II] eerder dan 11 september 2019 op de hoogte is geraakt van (de tenuitvoerlegging van) het verstekvonnis.Daarmee is vast komen te staan dat [Partij II] pas bekend is geworden met het verstekvonnis en de aangevangen tenuitvoerlegging daarvan op 11 september 2019. De verzetdagvaarding dateert van 1 oktober 2019. [Partij II] is dus tijdig in verzet gekomen van het verstekvonnis.
De incidentele vordering wordt toegewezen
3.6.
Het verstekvonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat het verzet de tenuitvoerlegging van het vonnis niet automatisch schorst (artikel 145 Rv). [Partij II] vordert daarom dat het vonnis wordt geschorst voor de duur van het geding.
3.7.
Het incident tot schorsing van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis is geregeld in artikel 351 Rv. Dat artikel is echter niet van toepassing op de verzetprocedure. De incidentele vordering van [Partij II] is ingesteld in het kader van een lopende bodemprocedure voor de duur van die procedure en wordt daarom beschouwd als een vordering op grond van artikel 223 Rv.
3.8.
Uitgangspunt is dat de tenuitvoerlegging van een vonnis kan worden geschorst als de executant door het vonnis te executeren, misbruik maakt van zijn (executie)bevoegdheid. Daarvan is in dit geval sprake.
3.9.
[Partij I] heeft het exploot van de oproeping op 17 oktober 2018 op grond van artikel 54 lid 2 Rv betekend aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie van deze rechtbank, waarna een uittreksel van het exploot is gepubliceerd in de Staatscourant. De rechtbank is ervan uitgegaan dat betekening op die manier voldoende was om verstek te kunnen verlenen, omdat [Partij I] stelde dat [Partij II] geen vaste woon- en verblijfplaats had en hij haar dus niet op een andere manier kon bereiken. Uit de verzetdagvaarding met producties blijkt echter dat [Partij I] de rechtbank op dit punt onjuist heeft geïnformeerd.
3.10.
[Partij I] en [Partij II] zijn ex-echtelieden en zijn verwikkeld in een procedure over de boedelverdeling. Op 31 januari 2018 is in die procedure een vonnis gewezen tussen [Partij I] en [Partij II] door deze rechtbank. [Partij I] heeft op 30 april 2018 hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. [Partij I] heeft op 24 juli 2018 een memorie van grieven ingediend. [Partij II] heeft op de rol van 4 september 2018 een memorie van antwoord ingediend. Inmiddels staat in deze zaak een zitting gepland op 9 december 2019. Toen [Partij I] het exploot van de oproeping betekende op 17 oktober 2018, was hij dus in ieder geval bekend met de contactgegevens van de advocaat van [Partij II] in de boedelverdelingsprocedure, namelijk mr. W.J.L. Zwaan, die ook in deze verzetprocedure de advocaat van [Partij II] is. In de boedelverdelingsprocedure had [Partij II] woonplaats gekozen bij het kantoor van mr. Zwaan. [Partij I] heeft niet uitgelegd waarom hij geen contact heeft opgenomen met mr. Zwaan om het woonadres van [Partij II] te achterhalen en/of te vragen of hij het oproepingsexploot op het adres van mr. Zwaan mocht betekenen. Er wordt daarom vanuit gegaan dat [Partij I] [Partij II] op die manier had kunnen bereiken en dat hij er bewust voor heeft gekozen om dat niet te doen.
3.11.
Dat maakt dat [Partij I] , als hij het verstekvonnis van 10 december 2018 blijft executeren terwijl er nog geen uitspraak is gedaan in de verzetprocedure, misbruik maakt van zijn executiebevoegdheid. De rechtbank zal de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van dit vonnis daarom toewijzen.
Proceskosten in het incident
3.12.
[Partij I] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Die kosten worden begroot op € 543,00 aan advocatensalaris (1 punt x tarief € 543,00).

4.De beoordeling in de hoofdzaak

4.1.
In de hoofdzaak heeft [Partij I] een processtuk ingediend dat wordt aangemerkt als conclusie van repliek met eisvermeerdering in de hoofdzaak. [Partij II] mag daarom hierna een conclusie van dupliek nemen waarin zij ook kan reageren op de eisvermeerdering van [Partij I] . Daarna zal een mondelinge behandeling worden gepland.
4.2.
Alle verdere beslissingen in de hoofdzaak worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
schorst de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis van 10 december 2018 met kenmerk NL18.19658 totdat op het daartegen ingestelde verzet is beslist,
5.2.
veroordeelt [Partij I] in de kosten van het incident, aan de zijde van [Partij II] begroot op € 543,00,
5.3.
verklaart dit vonnis in het incident uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.4.
verwijst de zaak naar de rol van
18 december 2019waarop [Partij II] een conclusie van dupliek mag nemen met reactie op de door [Partij I] ingediende ‘eis in reconventie’ (aan te merken als eisvermeerdering),
5.5.
bepaalt dat daarna een mondelinge behandeling zal worden gepland,
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F. Hermans en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2019. [1]

Voetnoten

1.type: RV (4877)