Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Dhr. [gedaagde sub 1] ,
Mw. [gedaagde sub 2],
1.De procedure
2.De feiten
“volgende, gecumuleerde, onderhoudsgebrek”:
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 31 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurster en haar huurders over de huurprijs van een woning. De huurders, Dhr. [gedaagde sub 1] en Mw. [gedaagde sub 2], hebben verzocht om een tijdelijke verlaging van de huurprijs vanwege onderhoudsgebreken die het woongenot zouden verstoren. De huurcommissie heeft in januari 2019 geoordeeld dat de huurprijs met 40% moest worden verlaagd, maar de verhuurster, Mw. [eiseres], was het niet eens met deze uitspraak en heeft de kantonrechter ingeschakeld.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurders sinds 1 juli 1976 de woning huren en dat de verhuurster de woning in mei 2008 heeft geërfd. De huurprijs was per 1 januari 2018 vastgesteld op € 576,61 en per 1 juli 2018 op € 599,10. De kantonrechter heeft de procedure en de feiten in detail bekeken, inclusief de onderhoudsgebreken die door de huurders zijn gemeld, zoals kiervorming bij deuren, houtrot en lekkages. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gebreken, hoewel niet van een dusdanige ernst dat een huurprijsverlaging van 40% gerechtvaardigd was, wel een huurprijsvermindering van 30% rechtvaardigen.
De kantonrechter heeft de huurprijs vastgesteld op € 403,63 per maand met ingang van 1 januari 2018 en € 419,37 per maand met ingang van 1 juli 2018. Tevens is Mw. [eiseres] veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de huurders, begroot op € 200,00 aan salaris voor de gemachtigde. Deze uitspraak benadrukt het belang van onderhoud en de rechten van huurders in het geval van gebreken die het huurgenot aantasten.