Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
primair:voor recht verklaart dat de huurovereenkomst tussen de gemeente en [gedaagde] is ontbonden op grond van artikel 7:231 lid 2 BW;
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Gemeente Stichtse Vecht en [gedaagde] over de ontbinding van een huurovereenkomst en de ontruiming van een woonwagenstandplaats. De gemeente had de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden op grond van artikel 7:231 lid 2 BW, nadat op 22 februari 2017 een hennepkwekerij was aangetroffen op de standplaats van [gedaagde]. De gemeente vorderde de kantonrechter om te verklaren dat de huurovereenkomst was ontbonden en om [gedaagde] te veroordelen tot ontruiming van de standplaats.
De procedure begon met een dagvaarding op 20 juni 2018, gevolgd door een conclusie van antwoord en een tussenvonnis. De kantonrechter oordeelde dat de gemeente de huurovereenkomst op de juiste gronden had ontbonden, maar dat [gedaagde] gerechtvaardigd had mogen vertrouwen dat de gemeente haar aanspraak op ontbinding en ontruiming niet meer geldend zou maken. Dit was gebaseerd op het feit dat de gemeente na de sluiting van de woonwagen in 2017 had toegestaan dat [gedaagde] terugkeerde naar de standplaats en dat er een jaar verstreek zonder verdere actie van de gemeente.
De kantonrechter concludeerde dat de vordering van de gemeente tot ontbinding en ontruiming moest worden afgewezen, omdat [gedaagde] in zijn positie onredelijk zou worden benadeeld. De gemeente werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].