ECLI:NL:RBMNE:2019:5265

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
13 november 2019
Zaaknummer
05/153572-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het gooien van een wijnfles vanuit een raam met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 7 november 2019 uitspraak gedaan in een zaak waarbij de verdachte, na een ruzie met zijn vriendin, uit frustratie een wijnfles vanuit de vierde verdieping door een geopend raam heeft gegooid. De fles raakte een jonge vrouw die nietsvermoedend op straat liep, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel, waaronder een schedelbasisfractuur en verlammingsverschijnselen aan haar rechterhand. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 43 dagen. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet of roekeloosheid. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag en zware mishandeling, maar achtte wel bewezen dat hij door zijn onvoorzichtige handelen schuld had aan het letsel van het slachtoffer. De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft een schadevergoeding van € 7.217,63 toegewezen gekregen, inclusief wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de verplichting opgelegd aan de verdachte om dit bedrag te betalen aan de Staat, met de mogelijkheid van hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 05/153572-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 november 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1999] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A. Drogt en van hetgeen verdachte en mr. T. Felix, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door de benadeelde partij [slachtoffer] , en door mr. P.M. Breukink namens de benadeelde partij, is verklaard.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primairop 23 juni 2019 te Arnhem heeft geprobeerd om [slachtoffer] opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade, van het leven te beroven dan wel;
subsidiairop 23 juni 2019 te Arnhem aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht dan wel;
meer subsidiairop 23 juni 2019 te Arnhem door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend gedrag, zwaar lichamelijk letsel heeft veroorzaakt bij [slachtoffer] hetgeen aan zijn schuld te wijten is.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen en heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer. De officier van justitie heeft hiervoor in het bijzonder verwezen naar de tapgesprekken betreffende verdachte en de processen-verbaal waaruit blijkt hoe druk het in het algemeen in de betreffende straat was en in het bijzonder op het moment van het gooien van de fles door verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe, kortgezegd, bepleit dat het voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, dan wel op het toegebrachte zwaar lichamelijk letsel, ontbreekt. Hetgeen hieromtrent door de raadsman is aangevoerd wordt hierna besproken.
Met betrekking tot het meer subsidiaire ten laste gelegde heeft de raadsman partieel vrijspraak bepleit van het onderdeel roekeloosheid.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen ten aanzien van het ten laste gelegde [1]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting:
We hadden een borrel bij Streetwise. Ik had ruzie met mijn vriendin en uit een impuls heb ik een wijnfles uit het raam gegooid. Het raam was open en ik heb de fles onderhands gegooid. Ik wist niet dat daar een drukke straat was. [2]
De verklaring van aangeefster [slachtoffer] inhoudende:
Op de [adres] heb je van die plantenbakken en daar ben ik omheen gelopen en vanaf het moment dat ik daar was, weet ik het niet meer. (…) Het was tussen 02.35 en 03.00. (…) Mijn schedel was gebroken, links achter. (…) In het begin kon ik mijn rechterhand in zijn geheel niet bewegen. [3] Ik had een bloeding op mijn hersenvliezen en dat is niet door mijn hersenvliezen heen gegaan. [4]
Een letselrapportage betreffenden [slachtoffer] inhoudende:
Op de CT-scan (…), is te zien dat er een fractuur (breuk) in het os parietale (wandbeen) van de schedel, links, is. De schedel is daarbij ingedrukt, maximaal 12,4 mm. [5] Ten gevolge van de verwonding (tgv het hersenletsel) is haar rechterhand verlamd geraakt. [6]
De bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] inhoudende:
Op zondag 23 juni 2019 omstreeks 02.50 uur (…) zijn wij, (…) naar de [adres] gelopen. Wij, (…) zagen ter hoogte van de Chico's Place (…) een meisje op de grond liggen. (…) Het is mij, (…) ambtshalve bekend dat er geregeld feestjes worden gehouden op de bovenste etage van het pand gelegen aan het [adres] te [woonplaats] . [7] Dit betreft het pand dat word verhuurd aan Streetwise.(…) Wij (…) zagen dat er in de bijkamer aan de straatkant (uitzicht op de [adres] ) een raam open stond. Wij, verbalisanten zagen dat dit het enige raam was dat open stond in het gehele pand met uitzicht op de [adres] te [woonplaats] . [8]
4.3.2.
Bewijsoverweging
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande bewezen dat verdachte in de nacht een wijnfles vanuit een raam van de vierde verdieping van een pand aan de [adres] naar beneden heeft gegooid. Verder staat vast dat hierbij het slachtoffer, [slachtoffer] , door de fles op haar hoofd is geraakt waardoor er bij haar zwaar lichamelijk letsel is ontstaan.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte het voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat aan de criteria van voorwaardelijk opzet niet is voldaan. Niet kan worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans was dat verdachte een voetganger zou raken door het gooien van de fles. Daarnaast staat onvoldoende vast dat verdachte zich van die kans bewust zou zijn geweest. Hij was niet bekend met Arnhem, en niet blijkt dat verdachte zich bewust was dat het op dit specifieke tijdstip in de nacht druk zou zijn in deze straat. Tot slot heeft de raadsman betoogd dat verdachte deze kans, voor zover deze aanmerkelijk was en voor zover hij zich ervan bewust was, deze niet bewust heeft aanvaard. Verdachte heeft de fles in een opwelling gegooid, en van bewuste aanvaarding van mogelijke gevolgen was op dat moment geen sprake. De raadsman heeft ook ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde bestanddeel roekeloosheid vrijspraak bepleit. De rechtbank overweegt als volgt.
Vrijspraak poging doodslag/zware mishandeling
Verdachte heeft het slachtoffer niet willens en wetens willen doden of haar zwaar lichamelijk letsel willen toebrengen. De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is, of verdachte voorwaardelijk opzet had op de door zijn gedraging ontstane gevolgen.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat hij wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop heeft toegenomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is, of moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Als degene wel weet heeft gehad van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar er vanuit is gegaan dat dit gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met grove onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet zal, naast de verklaringen van de verdachte en/of de overige verklaringen in het dossier, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht van belang. [9]
De rechtbank zal, op grond van het bovenstaande, eerst moeten beoordelen of er door het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans aanwezig was op het gevolg, verdachte wist dat die aanmerkelijke kans aanwezig was en daarnaast of verdachte deze kans bewust heeft aanvaard.
Op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, waaronder het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] (
dossier pagina 132) waaruit blijkt dat dit een druk tijdstip was in de stad, stelt de rechtbank vast dat naar algemene ervaringsregels de kans op het ingetreden gevolg aanmerkelijk was te achten.
Echter, de enkele vaststelling van de officier van justitie dat het ongeval plaats heeft gevonden in een drukke uitgaansstraat, en de aanname dat verdachte hiervan op de hoogte was nu hij die avond aan de andere kant van het pand buiten heeft gestaan om te roken, brengt niet zonder meer mee dat verdachte die – verondersteld dat hij hiervan op de hoogte was – aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard.
De vaststelling van de officier van justitie sluit de mogelijkheid niet uit dat verdachte dit genoemde risico niet bewust heeft aanvaard, maar uit (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat voor zover verdachte wist, dan wel had moeten weten, dat de straat onder het betreffende raam op dit tijdstip druk was, hieruit niet kan volgen dat hij met het gooien van de wijnfles de kans dat iemand zou overlijden dan wel ernstig gewond zou raken bewust heeft aanvaard. De rechtbank weegt hierbij ook de specifieke omstandigheden van dit geval mee, waaronder de gemoedstoestand ten tijde van het gooien van de wijnfles, en dat uit de verklaring van verdachte niet volgt, ook niet na specifieke bevraging op dit punt, dat hij op de hoogte was van de uitgaanssituatie en de mogelijke drukte in de [adres] .
De rechtbank is op grond van het hierboven overwogene van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood dan wel de zware mishandeling van het slachtoffer. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
Partiële vrijspraak bestanddeel roekeloosheid
Roekeloosheid is de zwaarste, aan opzet grenzende, vorm van schuld, waarvan alleen in uitzonderlijke gevallen sprake is. Om vast te kunnen stellen dat er sprake is van roekeloosheid moeten zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen. Vervolgens is vereist dat verdachte zich bewust was van deze onaanvaardbare risico’s, en verdachte op zeer lichtzinnige wijze ervan uit is gegaan dat deze risico’s zich niet zullen realiseren.
De rechtbank is van oordeel dat deze drempel niet wordt gehaald. Voor bewezenverklaring van roekeloosheid is een vorm van bewustzijn vereist waarvan de rechtbank niet kan vaststellen dat deze bij verdachte aanwezig was.
Op grond van de feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat verdachte zeer onvoorzichtig heeft gehandeld.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 23 juni 2019 door zeer onvoorzichtig handelen schuld heeft gehad aan het bij het slachtoffer veroorzaakte zwaar lichamelijk letsel.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
meer subsidiair
op 23 juni 2019 te [woonplaats] zeer onvoorzichtig een wijnfles, vanaf de vierde verdieping van een gebouw, gelegen aan de [adres] , door een geopend raam heeft gegooid (welke wijnfles op het hoofd van [slachtoffer] is terechtgekomen), waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten
-een schedelbasisfractuur en/of
-verlamming/uitvalverschijnselen rechterarm/hand, heeft bekomen;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het
meer subsidiairbewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, er kan worden volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, eventueel met oplegging van een taakstraf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Na ruzie met zijn vriendin heeft verdachte uit frustratie vanaf de vierde verdieping uit een raam een wijnfles gegooid. De fles is op het hoofd van een jonge vrouw terecht gekomen die nietsvermoedend beneden op straat liep. Met deze ene ondoordachte en zeer onvoorzichtige daad heeft verdachte het leven van deze jonge vrouw voorgoed veranderd. Als gevolg hiervan heeft het slachtoffer onder andere een schedelfractuur opgelopen en verlammingsverschijnselen aan haar rechterhand. Het inschrijven voor een studie tandheelkunde is voorlopig niet mogelijk net als skiën en zeilen zal – in ieder geval voorlopig – niet meer kunnen. Uit de door het slachtoffer ter terechtzitting voorgelezen verklaring blijkt dat zij tot op de dag van vandaag last heeft van de gevolgen van het voorval en beschrijft zij de enorme impact die het op haar leven heeft. Dergelijke feiten veroorzaken niet alleen pijn en letsel bij het slachtoffer, maar laten vaak ook onuitwisbare sporen na in het leven van het slachtoffer die zij treffend heeft verwoord.
De rechtbank acht het handelen van verdachte strafbaar, zoals hiervoor in het vonnis is verwoord. Dat neemt niet weg dat de rechtbank ook heeft geconstateerd dat het verdachte enorm aangrijpt. Verdachte heeft zijn spijt betuigd, ook rechtstreeks aan het slachtoffer, en gaat duidelijk diep gebukt onder de gevolgen van zijn domme handelen. Daarnaast heeft hij zijn bereidheid uitgesproken de kosten van de benadeelde partij te vergoeden.
Persoon van verdachte en rapportages
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 19 september 2019. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie. De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een reclasseringsrapport betreffende verdachte, opgesteld door reclasseringswerker E. Aasman van 7 oktober 2019, waarin wordt geconcludeerd dat de kans op recidive als laag wordt ingeschat en geen bijzondere voorwaarden worden geadviseerd.
Strafoplegging
Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op de ernst van het feit en gekeken naar de straffen die voor soortgelijke feitencomplexen worden opgelegd, alsmede gelet op hetgeen hiervoor is weergegeven, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De persoon van de verdachte en alle specifieke omstandigheden van dit geval brengen met zich mee dat de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de periode die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht passend acht.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 43 dagen passend en geboden. De tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten zal op de onvoorwaardelijke gevangenisstraf in mindering worden gebracht. De opgelegde straf is lager dan de strafeis zoals deze is gevorderd door de officier van justitie, nu de rechtbank anders dan de officier van justitie concludeert dat verdachte voor het primaire en subsidiaire dient te worden vrijgesproken.

9.BENADEELDE PARTIJ

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een totaalbedrag van € 33.617,63. Dit bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De materiele schadevordering kan worden onderscheiden in reeds geleden schade en toekomstige schade. Onder de reeds geleden schade vallen de posten telefoonkosten (€ 25,-), ziekenhuisdaggeld (€ 120,-), kleding/sieraden (€ 124,50), eigen risico (€ 836,67), psycholoog (€ 500,-), ontspanningsmassage (€ 42,50) en reis- en parkeerkosten (€ 392,16). Onder de toekomstige schade vallen de posten CBR-keuring (€ 37,80), rijlessen (€ 164,-), psycholoog (€ 500,-) en studievertraging (€ 20.875,-).
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de benadeelde partij een bedrag van € 10.000,- gevorderd.
De benadeelde partij heeft gevorderd deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en gevorderd aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voldoende is onderbouwd en dat dit rechtstreekse schade betreft. De officier van justitie heeft dan ook gevorderd de vordering van de benadeelde partij volledig toe te wijzen met uitzondering van 500 euro aan kosten voor de psycholoog, omdat die twee maal zijn opgevoerd. De officier van justitie vordert voorts oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de benadeelde partij het volgende aangevoerd.
Op dit moment is er nog geen medische eindtoestand bekend van het slachtoffer, waardoor de te verwachten immateriële schade niet kan worden vastgesteld, alleen kan worden voorspeld. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat gezien deze onzekere factor, de rechtbank zou kunnen volstaan met een voorschot, waarbij de benadeelde partij op een later moment in het hersteltraject nog aanvullende schade zou kunnen vorderen. De raadsman bepleit dat, gekeken naar vergelijkbare jurisprudentie, een voorschot van € 5.000,- voor de verdediging een redelijk bedrag is. De immateriële schadevergoeding dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van de post ‘studievertraging’ heeft de verdediging aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat er een causaal verband is tussen de eventuele studievertraging en het ten laste gelegde feit. Om deze reden verzoekt de verdediging niet-ontvankelijkverklaring van deze schadepost.
De overige schadeposten van de vordering van de benadeelde partij worden door de verdediging formeel betwist.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het door verdachte bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank acht de volgende posten van de gevorderde materiële schadevergoeding voldoende onderbouwd en derhalve geheel toewijsbaar: CBR-keuring (€ 37,80), rijlessen (€ 164,-), ziekenhuisdaggeld (€ 120,-), kleding/sieraden (€ 124,50), en reis- en parkeerkosten (€ 392,16), eigen risico (€ 836,67), psycholoog (
eenmalig€ 500,-) en de kosten voor de ontspanningsmassage (€ 42,50). Bij herberekening wordt het materiele schadebedrag vastgesteld op € 2.217,63.
De rechtbank is van oordeel dat de overige gevorderde materiële schadeposten, te weten de telefoonkosten en de toekomstige kosten van de psycholoog onvoldoende zijn onderbouwd en zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering. Ten aanzien van de schadevergoeding gevorderd voor de studievertraging overweegt de rechtbank, met de raadsman, dat de rechtbank op dit moment niet kan vaststellen of deze vertraging zal ontstaan en of, indien deze vertraging ontstaat, dit het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde handelen door verdachte. Om deze reden zal de rechtbank ook deze schadepost niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal de immateriële schade naar billijkheid begroten op een bedrag van
€ 5.000,-. De rechtbank heeft hierbij gekeken naar de omstandigheden van het voorliggende geval en vergelijkbare zaken in de jurisprudentie.
De rechtbank zal de vordering derhalve toewijzen tot een bedrag van € 7.217,63, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf onherroepelijk worden van dit vonnis (voor zowel de immateriële als de materiële schadevergoeding) tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan haar vordering voor dat deel desgewenst aan de orde stellen in een procedure bij de burgerlijke rechter.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 7.217,63, te vermeerderen met voornoemde wettelijke rente. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met
1 dag hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die door verdachte is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling door verdachte is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f en 308 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart het meer subsidiair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
43 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 7.217,63;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag voor zowel de materiële schade als de immateriële schade, zijnde in totaal € 7.217,63, met ingang van de datum van onherroepelijk worden van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 7.217,63 te betalen, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hierboven beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick, voorzitter, mrs. E.J. van Rijssen en C.S. Schoorl, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Kappel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 november 2019.
mr. G. Perrick is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 23 juni 2019 te [woonplaats] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft verdachte een (volle) (wijn)fles, althans een (zwaar) glazen voorwerp, (met kracht) vanaf de vierde verdieping van een gebouw, gelegen aan de [adres] (waar op dat moment (veel) personen liepen), door een geopend raam gegooid (welke (volle) (wijn)fles, althans welk (zwaar) glazen voorwerp op het hoofd van die [slachtoffer] is terechtgekomen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 juni 2019 te [woonplaats] , althans in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
-een schedelbasisfractuur en/of
-een hersenbloeding en/of
-verlamming/uitvalverschijnselen rechterarm/hand, heeft toegebracht, immers heeft verdachte een (volle) (wijn)fles, althans een (zwaar) glazen voorwerp, (met kracht) vanaf de vierde verdieping van een gebouw, gelegen aan de [adres] (waar op dat moment (veel) personen liepen), door een geopend raam gegooid (welke (volle) (wijn)fles, althans welk (zwaar) glazen voorwerp op het hoofd van die [slachtoffer] is terechtgekomen);
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 juni 2019 te [woonplaats] , althans in Nederland, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of nalatig, een (volle) (wijn)fles, althans een (zwaar) glazen voorwerp, (met kracht) vanaf de vierde verdieping van een gebouw, gelegen aan de [adres] (waar op dat moment (veel) personen liepen), door een geopend raam heeft gegooid (welke (volle) (wijn)fles, althans welk (zwaar) glazen voorwerp op het hoofd van die [slachtoffer] is terechtgekomen), waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten
-een schedelbasisfractuur en/of -een hersenbloeding en/of
-verlamming/uitvalverschijnselen rechterarm/hand, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan;
( art 308 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 308 lid 2 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal met registratienummer 2019275666 (pagina 1 t/m 150) bevinden, volgens de in dat proces-verbaal toegepaste nummering. Wanneer paginanummers verwijzen naar andere processen-verbaal, dan wordt dit expliciet vermeld. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal die op ambtseed of ambtsbelofte en in de wettelijke vorm zijn opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344.1.5° Wetboek van Strafvordering, worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
2.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 24 oktober 2019.
3.De verklaring van aangeefster [slachtoffer] d.d. 26 juni 2019, pagina 28.
4.De verklaring van aangeefster [slachtoffer] d.d. 26 juni 2019, pagina 29.
5.Het forensisch geneeskundig onderzoek betreffende [slachtoffer] van K.H. Gan, GGD Hart voor Brabant, d.d. 9 juli 2019, p. 2.
6.Het forensisch geneeskundig onderzoek betreffende [slachtoffer] van K.H. Gan, GGD Hart voor Brabant, d.d. 9 juli 2019, p. 3.
7.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 24 juni 2019, pagina 11.
8.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 24 juni 2019, pagina 12.
9.Hoge Raad 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:AE9049.