ECLI:NL:RBMNE:2019:5279

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 november 2019
Publicatiedatum
14 november 2019
Zaaknummer
8068200 UV EXPL 19-240
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een relatie met een betwiste huurovereenkomst en voorlopige voorziening

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 15 november 2019, gaat het om een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagde] over de afwikkeling van hun relatie en de bijbehorende huurovereenkomst. [Eiseres] heeft in 2018 een huurcontract ondertekend voor een woning in [woonplaats 1], eigendom van [gedaagde], voor een bedrag van € 650 per maand. De relatie tussen partijen is inmiddels beëindigd, en [eiseres] vordert ontruiming van de woning, terugbetaling van € 30.000 en schadevergoeding. De kantonrechter moet beoordelen of er daadwerkelijk een huurverhouding bestond tussen [eiseres] en [gedaagde]. De rechter concludeert dat er meer aan de hand is dan alleen een huurcontract, gezien de emotionele en relationele aspecten van de scheiding. De kantonrechter wijst de voorlopige maatregel toe dat [eiseres] het gebruik van de woning krijgt, in afwachting van een definitieve regeling. De rechter benadrukt dat de zaak niet geschikt is voor definitieve beslissingen in kort geding, en dat de afwikkeling van de relatie en de financiële afspraken nog moeten worden gemaakt. De proceskosten worden door beide partijen zelf gedragen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8068200 UV EXPL 19-240 nig/1449
Kort geding vonnis van 15 november 2019
inzake
[eiseres],
ingeschreven in [woonplaats 1] , gemeente Stichtse Vecht, en feitelijk verblijvend in [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. C.A. Fokker,
tegen:
[gedaagde],
ingeschreven in [woonplaats 3] en feitelijk verblijvend in [woonplaats 1] , gemeente Stichtse Vecht,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. G.J. Osinga.

1.Wat is er aan de hand?

1.1.
Deze zaak gaat over een huis in [woonplaats 1] , [adres] , dat eigendom is van [gedaagde] . Er is veel waarover partijen het niet eens zijn, maar de volgende dingen staan vast.
1.2.
[eiseres] en [gedaagde] hebben een relatie gehad. [gedaagde] heeft het huis in [woonplaats 1] gekocht, en [eiseres] is daar begin 2018 gaan wonen met haar dochtertje [A (voornaam)] , nu vijf jaar oud. [eiseres] en [gedaagde] hebben een huurcontract ondertekend waarin staat dat [eiseres] het huis van [gedaagde] huurt voor € 650 per maand.
1.3.
Eerder had [eiseres] een huurwoning in [woonplaats 3] . Deze huurovereenkomst is afgekocht voor € 30.000. Dat bedrag heeft zij aan [gedaagde] ter beschikking gesteld.
1.4.
In 2018 heeft [eiseres] een relatie gekregen met de buurman in [woonplaats 1] , [B] . Begin 2019 is haar relatie met [gedaagde] verbroken. [eiseres] verblijft nu met [A (voornaam)] bij [B] op een vakantiepark in [woonplaats 2] . [gedaagde] verblijft in het huis in [woonplaats 1] .
1.5.
[eiseres] vordert nu in kort geding ontruiming van het huis in [woonplaats 1] , terugbetaling van € 30.000 en betaling van € 5.200 aan schadevergoeding en € 5.000 aan buitengerechtelijke incassokosten, met rente en kosten. De zaak is mondeling behandeld op de zitting van 31 oktober 2019.

2.Wat vindt de kantonrechter ervan?

2.1.
Een kernvraag in deze zaak is, of [eiseres] het huis van [gedaagde] gehuurd heeft. Dat wil zeggen: of er een huurverhouding bestond tussen hen. Het gaat dan niet om handtekeningen op papier, maar om wat zij echt met elkaar hebben afgesproken. Het ondertekende contract waarop [eiseres] zich beroept (dat bij de dagvaarding zat), is wel een belangrijk bewijsmiddel.
2.2.
Volgens [gedaagde] was er alleen een vals huurcontract, en geen echte huurverhouding. Volgens hem woonde hij met [eiseres] samen, en wilden ze het huis in [woonplaats 1] ook samen kopen. Omdat [eiseres] geen hypotheek kon krijgen (zij heeft een uitkering en een BKR-registratie), moest hij het huis alleen financieren. Hij heeft het daarom ook op zijn naam gekocht, maar hij is er wel met [eiseres] en [A (voornaam)] samen gaan wonen. Hij wilde zich niet in [woonplaats 1] inschrijven, omdat hij nog een huurwoning in [woonplaats 3] heeft. Hij houdt dat contract aan omdat hij hoopt op een afkoopsom; hij weet namelijk dat de verhuurder hem graag kwijt wil. Daarom wil hij (in strijd met de wet) in [woonplaats 3] ingeschreven blijven staan. Omdat [eiseres] op papier dus alleen in [woonplaats 1] ging wonen, had zij zelf een huisvestingsvergunning nodig. Daarvoor moest zij een huurcontract kunnen tonen, en dat hebben ze dus gemaakt. Maar eigenlijk was het zijn huis, en woonde zij gewoon bij hem in.
2.3.
Hoe dit zit, kan in het midden blijven. De zaak kan namelijk ook op een andere manier bekeken worden, en in dit kort geding is dat een logische benadering. Een kort geding is sowieso niet bedoeld voor definitieve beslissingen, en voor bewijslevering is geen ruimte.
2.4.
Die andere manier van bekijken hangt ermee samen dat [eiseres] en [gedaagde] een liefdesrelatie hebben gehad. Dat ze samenwoonden, staat niet vast, maar in het dossier zitten veel whatsapp-berichten met een uitgesproken huishoudelijk karakter, over koken en over het meenemen van boodschappen zoals perssinaasappels en glasreiniger. Het lijkt er erg op dat ze tenminste gedeeltelijk samenwoonden. [eiseres] betwist ook niet dat [gedaagde] een nauwe band had met [A (voornaam)] . In de verklaring van [gedaagde] over de € 30.000 wordt zelfs gesproken over ‘de voogdij van [A (voornaam)] ’.
2.5.
Er was dus duidelijk meer dan een huurverhouding tussen [eiseres] , [gedaagde] en [A (voornaam)] , en het ligt voor de hand dat de relatiebreuk wonden geslagen heeft bij alle drie. Het is ook duidelijk dat die breuk niet is afgewikkeld. Er zijn geen afspraken gemaakt over de gevolgen daarvan voor het gebruik van het huis, voor de lening van € 30.000 en waarschijnlijk ook niet over de gevolgen voor [A (voornaam)] . Dat zal dus alsnog moeten gebeuren. Bij voorkeur in overleg, eventueel met hulp van een mediator, en als [eiseres] en [gedaagde] echt niet meer met elkaar kunnen praten, desnoods door overleg tussen hun advocaten.
2.6.
Die definitieve afwikkeling is in deze procedure niet voorgelegd, en een kort geding leent zich daar ook niet voor. Daarom zal de kantonrechter nu alleen een ordemaatregel geven voor de korte termijn, vergelijkbaar met een voorlopige voorziening bij echtscheiding.
2.7.
Bij die voorlopige voorziening is van belang dat [eiseres] nu een dak boven haar hoofd heeft, maar het ligt voor de hand dat die situatie (in een chalet op een vakantiepark, met een net gescheiden man en kinderen uit twee gezinnen) instabiel is. Met name voor een klein kind als [A (voornaam)] is dat bezwaarlijk. Het huis in [woonplaats 4] is dichtbij de school van [A (voornaam)] , en er zijn (volgens [gedaagde] ) nu al afspraken dat [A (voornaam)] en haar moeder overdag in het huis mogen verblijven. Daar staat tegenover dat [gedaagde] een eigen huurwoning heeft in [woonplaats 3] , die op dit moment kennelijk leeg staat. Hij wil dat huurcontract laten afkopen, maar dat is nog niet gebeurd. Die woning is er dus gewoon nog.
2.8.
Om nieuwe problemen te voorkomen lijkt het wel verstandig dat [eiseres] in [woonplaats 1] niet met [B] gaat samenwonen. Dat zou spanningen kunnen veroorzaken tussen haar en [gedaagde] , en tussen [B] en zijn ex, die (zeker ook voor [A (voornaam)] ) niet wenselijk zijn. Maar [gedaagde] heeft op de zitting toegezegd om dat niet te doen.
2.9.
Als voorlopige maatregel voor de korte termijn zal de kantonrechter het gebruik van het huis dus toewijzen aan [eiseres] , in afwachting van een definitieve regeling voor alle open eindjes. Als dat niet lukt, kunnen partijen de zaak voorleggen aan de bodemrechter. Daarbij kan dan ook gekeken worden naar de betekenis van het huurcontract, naar de stelling van [gedaagde] dat het een nep-contract is, en naar de vraag welke rechten [eiseres] daaraan kan ontlenen. Het spreekt dus nog niet vanzelf dat [eiseres] daar op de langere termijn kan blijven wonen. Als er inderdaad geen huurverhouding is, ontstaat die in ieder geval niet door het tijdelijk gebruik op grond van dit vonnis.
2.10.
De kantonrechter gaat er verder van uit dat de oude financiële afspraken voorlopig herleven, dat wil zeggen dat [eiseres] aan [gedaagde] de gebruiksvergoeding van € 650 per maand betaalt, terwijl hij de vergoeding voor nutsvoorzieningen niet hoeft te betalen zolang zij in het huis verblijft.
2.11.
Wat het geleende bedrag van € 30.000 betreft: er is indertijd op papier geen enkele afspraak gemaakt over een termijn voor terugbetaling, maar het gaat niet alleen om wat er op papier staat maar vooral over wat ze toen met elkaar hebben afgesproken en wat ze daarmee bedoelden. En het ligt niet erg voor de hand dat [gedaagde] geld van [eiseres] leende met de gedachte dat zij het ieder moment kon terugvragen. Als dat zo was, had hij niets aan die lening. Hij zal het wel op enig moment moeten terugbetalen. Ook hierover moeten afspraken worden gemaakt, voordat de relatie als afgewikkeld beschouwd kan worden.
2.12.
De kantonrechter geeft in dit vonnis dus alleen een ordemaatregel over het gebruik van het huis. Al het andere hoort bij de afwikkeling van de relatie, en dat is niet geschikt om in kort geding te worden afgedaan.
2.13.
Deze procedure hangt samen met de relatie die [eiseres] en [gedaagde] met elkaar gehad hebben, en met de afwikkeling daarvan. In dat soort zaken is het uitgangspunt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. De gedachte daarachter is dat dergelijke zaken niet los gezien kunnen worden van de emotionele en relationele aspecten van de scheiding, en dat onredelijk gedrag van de één vaak een reactie is op gedrag van de ander, zodat niet valt vast te stellen of één van partijen daaraan inderdaad meer schuld heeft dan de ander. Dat geldt ook in dit geval. Daarom moet ieder de eigen kosten dragen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om de woning [adres] in [woonplaats 1] binnen een week na dit vonnis te verlaten en
voorlopig, totdat anders wordt afgesproken of totdat een rechter anders beslist, aan [eiseres] ter beschikking te stellen;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat [eiseres] en [gedaagde] ieder de eigen proceskosten moeten dragen;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 november 2019.