9.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij [slachtoffer] . Dit minderjarige meisje was ten tijde van de ontuchtige handelingen in goed vertrouwen door de ouders van [slachtoffer] aan de zorg van verdachte toevertrouwd. Verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen van de ouders van [slachtoffer] en zijn positie als oppas en verdachte heeft hierdoor in ernstige mate inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] , ook door haar getuige te laten zijn van zijn seksuele handelingen. De handelingen hebben bovendien plaatsgevonden in de eigen slaapkamer van [slachtoffer] , een plek waar zij zich juist veilig zou moeten kunnen voelen.
Zoals blijkt uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring door de moeder van [slachtoffer] , hebben de strafbare handelingen grote impact gehad op [slachtoffer] . Ter zitting verklaarde haar moeder dat [slachtoffer] er de eerste tijd na het gebeuren er nog wel eens op terug kwam, maar dat zij zich thans -gelukkig -weer gedraagt zoals een meisje van (inmiddels) 8 jaar. Feit is echter dat slachtoffers van zedendelicten hier nog jarenlang last van kunnen hebben of hiervan alsnog op latere leeftijd last ondervinden. Het is te hopen dat [slachtoffer] dit bespaard zal blijven, maar de toekomst zal dit uitwijzen.
De rechtbank acht het kwalijk dat verdachte geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen. Verdachte stelt dat hij geen herinneringen heeft aan het gebeuren. Zoals de rechtbank op zitting ook met verdachte heeft besproken, vindt de rechtbank dit moeilijk te begrijpen onder meer omdat verdachte geen historie kent van geheugenverlies en het hierna te bespreken psychologische rapport ook geen steun biedt voor deze verklaring. Hoewel verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde ‘niet ontkent’, heeft de rechtbank door de houding van verdachte weinig inzicht gekregen in zijn motieven. Dit vindt de rechtbank, gelet op de ernst van de feiten, erg zorgelijk.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 27 september 2019, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van dergelijke delicten is veroordeeld. De rechtbank weegt dit in het voordeel noch in het nadeel van verdachte mee.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met:
- een psychologisch onderzoek Pro Justitia van 21 oktober 2019, opgesteld door S. Matthijssen, klinisch psycholoog-psychotherapeut;
- een reclasseringsadvies van 6 november 2016 van Reclassering Nederland, uitgebracht door M. Bouius, reclasseringswerker.
Uit de rapportage Pro Justitia is gebleken dat er geen ernstig psychiatrisch toestandsbeeld,
persoonlijkheidsproblematiek of gebrekkige ontwikkeling kan worden vastgesteld. De door
verdachte gerapporteerde geheugenklachten ten aanzien van het ten laste gelegde kunnen niet
worden geobjectiveerd en het is niet duidelijk of er sprake is van echte geheugenproblemen
of een procespositie.
Concluderend is er onvoldoende zicht op de aanloop tot, de totstandkoming van en het
verdere beloop van het ten laste gelegde én ontbreekt een diagnose. De rapporteur kan
hierdoor geen volledige risicoanalyse maken.
Gezien het niet kunnen stellen van een diagnose, de ontkenning van de ten laste gelegde
feiten en een daaruit voortvloeiende onmogelijkheid om een verband tussen een eventuele
diagnose en het ten laste gelegde te leggen is het ook niet mogelijk een interventieadvies te
geven. Wel zou in eerste instantie geadviseerd kunnen worden om verdachte hulp te verlenen
waardoor er mogelijk meer helderheid kan worden verkregen op de diagnostiek.
Ten aanzien van de diagnostiek betreffende seksuele stoornissen kan een stoornis op dit
moment niet worden vastgesteld daar verdachte geen enkele vraag welke op seksuele
deviatie duidt bevestigend heeft beantwoord. Mocht deze stoornis wel bestaan, dan
heeft de rapporteur daar geenszins inzicht in kunnen krijgen.
In genoemd reclasseringsadvies wordt aanvullend opgemerkt dat verdachte in algemeen opzicht zijn leven op orde heeft. Hij heeft zijn vwo-diploma gehaald, heeft een bijbaan en van schuldenproblematiek is geen sprake. Daarnaast heeft hij steunende sociale contacten en er is geen sprake van overmatig drugsgebruik. Verdachte kan na detentie tijdelijk bij zijn ouders wonen en zal daarna op zoek gaan naar eigen huisvesting.
Gelet op het feit dat verdachte gedurende het psychologisch onderzoek de ten laste gelegde feiten ontkende en delictamnesie claimde, is er geen volledige risicoanalyse gemaakt en heeft de psycholoog geen interventieadvies kunnen geven. Aangezien verdachte in gesprek met de reclassering een deels bekennende verdachte was, acht de reclassering het noodzakelijk dat verdachte opnieuw psychologisch onderzocht zal worden en de eventueel daaruit voortvloeiende behandeling zal volgen. Hierbij dient aandacht te zijn voor een delict analyse. Verder acht de reclassering in het kader van slachtofferbescherming een contactverbod en locatieverbod van belang.
Gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
De ernst van de feiten maakt dat een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden passend en geboden is. Om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom aan strafbare feiten schuldig te maken en om verdachte ook de kans te geven zijn toekomst weer vorm te geven, zal de rechtbank een gedeelte van deze straf, te weten 7 maanden, voorwaardelijk opleggen, in combinatie met de algemene en bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank acht daarentegen een proeftijd voor de duur van drie jaren geïndiceerd, mede omdat de rechtbank een nadere diagnostiek noodzakelijk acht.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, waaronder de omstandigheid dat de rechtbank komt tot een vrijspraak van het onder 1, primair ten laste gelegde, wijkt de rechtbank bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie.