ECLI:NL:RBMNE:2019:5576

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
26 november 2019
Zaaknummer
AWB - 16 _ 4239
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekering voor de Ziektewet en benadelingshandeling bij ontslag op staande voet

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 januari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen A.S. Watson (Health & Beauty Continental Europe) B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiseres, A.S. Watson, is eigenrisicodrager voor de Ziektewet (ZW) en betwist de aanspraak van een ex-werkneemster op een ZW-uitkering. De rechtbank moest beoordelen of de ex-werkneemster verzekerd was voor de ZW op het moment van haar arbeidsongeschiktheidsmelding. De rechtbank concludeert dat de ex-werkneemster wel degelijk verzekerd was, ondanks de betogen van eiseres dat zij niet ziek was tijdens de melding en dat er sprake was van een benadelingshandeling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ex-werkneemster op 14 augustus 2014 op staande voet is ontslagen en zich op 15 augustus 2014 ziek heeft gemeld. Eiseres heeft aangevoerd dat de ex-werkneemster geen recht heeft op een ZW-uitkering omdat zij niet ziek zou zijn geweest ten tijde van de melding. De rechtbank heeft echter de conclusie van de verzekeringsarts gevolgd, die heeft vastgesteld dat de ex-werkneemster arbeidsongeschikt was op het moment van de melding. Eiseres heeft deze conclusie niet voldoende gemotiveerd weersproken.

Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van eiseres over de benadelingshandeling verworpen. Eiseres stelde dat de ex-werkneemster al psychische problemen had ten tijde van haar ontslag, maar de rechtbank vond onvoldoende bewijs dat dit tot arbeidsongeschiktheid zou leiden. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een benadelingshandeling en dat het bestreden besluit van de verweerder in stand kan blijven. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/4239

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 januari 2019 in de zaak tussen

A.S. Watson (Health & Beauty Continental Europe) B.V., te Renswoude, eiseres

(gemachtigde: mr. P.S. Fluit),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: S. Barto).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde-partij], te [woonplaats] , gemachtigde: A. Witten.

Procesverloop

Bij besluit van 27 januari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [naam derde-partij] (de ex-werkneemster) meegedeeld dat zij geen recht heeft op betaling van een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) door eiseres.
Bij besluit van 27 februari 2015 heeft verweerder het bezwaar van de ex-werkneemster ongegrond verklaard.
Bij besluit van 5 november 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de ex-werkneemster alsnog gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat de ex-werkneemster per 17 augustus 2014 recht heeft op een ZW-uitkering, die betaald dient te worden door eiseres.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De ex-werkneemster heeft verklaard aan het geding te willen deelnemen. Zij heeft geen toestemming gegeven om stukken die medische gegevens bevatten aan eiseres toe te zenden. De rechtbank heeft de medische stukken met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht doen toekomen aan de door eiseres ingeschakelde gemachtigde en ingeschakelde medische adviseur [A] .
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [B] en [C] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De ex-werkneemster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt allereerst dat zij, nu de ex-werkneemster geen toestemming heeft gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan eiseres te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken om te voorkomen dat deze gegevens langs deze weg alsnog openbaar worden.
2. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten. Eiseres is eigenrisicodrager voor de ZW. De ex-werkneemster was in dienst van eiseres als verkoopmedewerkster, werkzaam bij het [handelsnaam] . Op 14 augustus 2014 is de ex-werkneemster op staande voet ontslagen. De ex-werkneemster heeft zich op 15 augustus 2014 ziek gemeld. Op 19 november 2014 heeft eiseres verweerder verzocht om een beschikking over de ZW-uitkering af te geven en vanwege verwijtbare werkloosheid een 100%-maatregel toe te kennen ingaande 14 augustus 2014 gedurende de gehele ZW-periode. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
3. De hiervoor genoemde verzochte maatregel houdt in dat gedurende de gehele ZW-periode geen ZW-uitkering wordt uitbetaald. Een dergelijke maatregel kan op grond van artikel 45, eerste lid, sub j van de ZW worden opgelegd indien sprake is van een benadelingshandeling door de verzekerde voor de ZW. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat hij geen maatregel op grond van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW kan opleggen, omdat eiseres als eigenrisicodrager de ZW-uitkering aan de ex-werkneemster betaalt. Artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW ziet niet op deze situatie, maar op situaties waarin het Algemeen Werkloosheidsfonds, het Sectorfonds of het Uitvoeringsfonds voor de overheid de uitkering verstrekt. De bepaling heeft volgens verweerder tot doel benadeling van de fondsen te voorkomen. Omdat in het geval van eiseres en haar ex-werkneemster, deze fondsen de uitkering niet uitbetalen, worden deze niet benadeeld en kan daarom geen maatregel worden opgelegd, aldus verweerder. Daarnaast is er volgens verweerder ook geen sprake van een benadelingshandeling als eiseres geen eigenrisicodrager zou zijn geweest, omdat de arbeidsongeschiktheid van de ex-werkneemster is ingetreden na de gedraging die tot een ontslag op staande voet heeft geleid en na het gegeven ontslag op staande voet.
4.1
Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit, omdat – kort gezegd – de ex-werkneemster niet verzekerd was voor de Ziektewet ten tijde van haar arbeidsongeschiktheidsmelding. Voorts betoogt eiseres dat de ex-werkneemster niet ziek zou zijn geweest tijdens de arbeidsongeschiktheidsmelding. Daarnaast voert eiseres aan dat vanwege meerdere redenen sprake is van een benadelingshandeling ten gevolge waarvan de ex-werkneemster geen aanspraak kan maken op uitbetaling van het ziekengeld. Tot slot betoogt eiseres dat ook in het geval dat de door verweerder in zijn beslissing op bezwaar bedoelde fondsen niet worden benadeeld, sprake kan zijn van een benadelingshandeling op grond waarvan een maatregel kan worden opgelegd.
4.2
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is de vraag of de ex-werkneemster verzekerd is voor de ZW op het moment dat zij zich arbeidsongeschikt heeft gemeld. De rechtbank begrijpt het betoog van eiseres aldus dat de ex-werkneemster volgens haar vanwege verwijtbare werkloosheid niet verzekerd is ten tijde van de arbeidsongeschiktheidsmelding voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en dat zij daardoor ook niet op grond van artikel 46 van de ZW in aanmerking komt voor een ZW-uitkering. De rechtbank overweegt dat dit betoog van eiseres faalt, omdat er zowel in de WW als in de ZW geen aanknopingspunten zijn te vinden dat geen aanspraak kan bestaan op een uitkering op grond van de ZW indien sprake is van verwijtbare werkloosheid. Op grond van artikel 46 van de ZW heeft degene die binnen vier weken na het einde van zijn verzekering op grond van de ZW ongeschikt wordt tot werken, toch recht op een uitkering op grond van de Ziektewet. Als de wetgever bedoeld zou hebben een situatie als deze, waarbij na een ontslag vanwege verwijtbare werkloosheid geen recht ontstaat op betaling van een uitkering op grond van de WW, uit te sluiten, dan zou dat uitdrukkelijk moeten blijken uit artikel 46 van de ZW dan wel enig ander artikel. Dit is niet het geval.
5. Eiseres voert verder aan dat de ex-werkneemster geen aanspraak kan maken op een ZW-uitkering omdat zij niet ziek was ten tijde van de arbeidsongeschiktheidsmelding. De rechtbank overweegt dat verzekeringsarts bezwaar en beroep [D] op basis van onder meer de medische stukken in het dossier van 10 september 2014, 25 november 2014 en 24 maart 2015 in zijn rapport van 5 juni 2015 heeft geconcludeerd dat de ex-werkneemster ten tijde van de arbeidsongeschiktheidsmelding arbeidsongeschikt was. Eiseres heeft deze conclusie alsmede de medische stukken die daaraan ten grondslag liggen, niet met medische stukken weerlegd of op een andere wijze voldoende gemotiveerd weersproken, zodat de rechtbank van de juistheid van deze stukken en de conclusie van de verzekeringsarts [D] uitgaat. De rechtbank volgt eiseres daarom niet in dit betoog.
6.1
Eiseres stelt voorts dat sprake is van een benadelingshandeling, zodat er geen ZW-uitkering kan worden uitbetaald. In dit verband stelt zij dat de ex-werkneemster al psychische problemen had ten tijde van haar gedraging die leidde tot het ontslag op staande voet. Volgens eiseres diende de ex-werkneemster er rekening mee te houden dat haar gedraging zou leiden tot een ontslag en is voorzienbaar dat een ontslag in combinatie met de bij de ex-werkneemster bestaande psychische problemen leidt tot arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft onvoldoende aanknopingspunten om eiseres te kunnen volgen in haar betoog dat in het algemeen voorzienbaar is dat mensen met psychische problemen door een ontslag arbeidsongeschikt worden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er daarnaast ook in dit specifieke geval onvoldoende aanknopingspunten voor het standpunt van eiseres dat de psychische situatie van de ex-werkneemster zodanig ernstig was dat voorzienbaar is dat als zij ontslagen zou worden, zij vervolgens arbeidsongeschikt zou worden. Dit betoog van eiseres faalt daarom.
6.2
Eiseres voert verder aan dat sprake is van een benadelingshandeling omdat de ex-werkneemster al arbeidsongeschikt was ten tijde van haar gedraging die leidde tot haar ontslag op staande voet. Los van het antwoord op de vraag of in dit geval sprake kan zijn van een benadelingshandeling jegens eiseres, stelt de rechtbank vast dat er geen medische onderbouwing van de zijde van eiseres is dat de ex-werkneemster op het moment van deze gedraging al arbeidsongeschikt was. Mede gelet op de stukken in het medisch dossier, kan de rechtbank daarom niet van de juistheid van dit standpunt uitgaan. Reeds vanwege deze reden faalt deze grond.
6.3
Verder stelt eiseres dat sprake is van benadeling door de ex-werkneemster, omdat zij niet het ontslag op staande voet heeft aangevochten. Eiseres wijst hierbij op artikel 45, zevende lid, van de ZW en voert aan dat de ex-werkneemster zonder deugdelijke grond heeft nagelaten om verweer te voeren. De rechtbank overweegt dat de ex-werkneemster advies heeft ingewonnen van een advocaat, te weten mr. P.E. van der Werf. Deze advocaat geeft in zijn advies van 21 april 2015 zeer stellig aan dat verweer voeren tegen het ontslag op staande voet geen kans van slagen heeft. Volgens de advocaat heeft de ex-werkneemster in civielrechtelijke zin uitermate weinig kans. Hij adviseert haar daarom om het ontslag niet in rechte aan te vechten, ook met het oog op de kosten en tijd die een dergelijke procedure met zich zullen brengen. De rechtbank overweegt dat een op de zaak toegespitst advies van een advocaat waarin zeer stellig wordt ontraden om in een procedure een ontslag aan te vechten een deugdelijke grond vormt om geen verweer te voeren tegen het ontslag op staande voet. De rechtbank volgt eiseres daarom ook niet in dit betoog.
6.4
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat geen sprake is van een benadelingshandeling. Hierdoor komt de rechtbank niet toe aan de beantwoording van de vraag of voor de gestelde benadelingshandeling(en) een maatregel kan worden opgelegd, nu eiseres en niet een fonds zoals bedoeld in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW, de ZW-uitkering moet uitbetalen.
7. De gronden kunnen niet leiden tot gegrondheid van het beroep. Het bestreden besluit kan daarom in stand blijven. Omdat het bestreden besluit niet onrechtmatig is, is er geen grond voor het toekennen van schadevergoeding en wordt het verzoek van eiseres om schadevergoeding afgewezen.
8. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9.1
De ex-werkneemster heeft ook verzocht om een proceskostenvergoeding, bestaande uit de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, verletkosten en reiskosten van haar gemachtigde.
9.2
De rechtbank overweegt ten aanzien van deze proceskosten dat de gemachtigde van de ex-werkneemster deze zaak niet behandeld heeft vanuit haar hoedanigheid van professioneel rechtsbijstandverlener. Hierdoor is niet voldaan aan het vereiste dat het op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht dient te gaan om door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De door de ex-werkneemster opgevoerde kosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A.C. de Vaan, voorzitter, en mr. E.M. van der Linde en mr. M. Eikelenboom-Renden, leden, in aanwezigheid van mr. M. Knoop, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.