ECLI:NL:RBMNE:2019:5628

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
27 november 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2819
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van de oplegging van een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer na herberekening ademalcoholgehalte

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 november 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een verzoek om herziening van de oplegging van een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA). Eiser, die eerder een EMA opgelegd had gekregen na een ademalcoholonderzoek, verzocht om herziening op basis van een herberekening van zijn ademalcoholgehalte door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Eiser stelde dat deze herberekening een nieuw feit vormde dat aanleiding moest geven tot herziening van de eerdere beslissing. De rechtbank oordeelde echter dat de herberekening geen nieuw feit of veranderde omstandigheid was in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat het niet evident onredelijk was dat verweerder het verzoek om herziening had afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de bestuursrechtelijke procedure losstaat van de strafrechtelijke procedure en dat de herberekening door het NFI in dat kader niet relevant was voor de bestuursrechtelijke beoordeling. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, evenals zijn verzoek om schadevergoeding. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2819

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: drs. I.S. Metaal).

Procesverloop

Bij besluit van 7 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om herziening van de oplegging van een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer afgewezen.
Bij besluit van 15 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2019. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verweerder moet op grond van artikel 131, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (de WVW) en de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling) een maatregel opleggen wanneer het vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid vereist voor het besturen van een auto. Dit vermoeden wordt volgens artikel 2 van de Regeling gebaseerd op feiten of omstandigheden als genoemd in de bij de Regeling horende bijlage 1, waarbij geldt (artikel 3 van de Regeling) dat de feiten of omstandigheden kunnen blijken uit eigen waarneming en gegevens van de politie. Indien bij een bestuurder een ademalcoholgehalte is geconstateerd tussen de 435 en 785 µg/l, volgt de oplegging van een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA).
3. De politie heeft bij eiser op 3 november 2018 een ademalcoholonderzoek afgenomen waaruit een ademalcoholgehalte van 590 µg/l naar voren kwam. Hierop heeft verweerder op 31 januari 2018 een EMA aan eiser opgelegd. Het bezwaar dat eiser hiertegen heeft gemaakt is ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens, naar aanleiding van een herberekening van het ademalcoholgehalte van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) een verzoek tot herziening ingediend.
4. De vraag die in deze zaak centraal staat is of verweerder al dan niet terecht eisers verzoek om herziening van de oplegging van een EMA aan eiser heeft afgewezen.
5. Eiser voert aan dat het rapport van het NFI een nieuw feit is dat moet leiden tot herziening van de oplegging van de EMA. De door het NFI herberekende ademalcoholconcentratie komt onder de minimumgrens voor het opleggen van een EMA, zodat deze volgens eiser onterecht is opgelegd en zou moeten worden herroepen. Tevens verzoekt eiser om schadevergoeding.
6. De rechtbank oordeelt dat verweerder eisers verzoek om herziening terecht heeft afgewezen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. De bestuursrechtelijke vorderingsprocedure die tot een EMA heeft geleid staat geheel los van de strafrechtelijke procedure. Het strafrecht kent een ander beoordelingskader met andere wettelijke bewijsregels. De herberekening door het NFI is verricht in opdracht van de officier van justitie in de strafrechtelijke procedure op grond van het vermoeden van overtreding van artikel 8 van de WVW. De aanleiding voor de herberekening vormde de verklaring van eiser dat hij voor het ademalcoholonderzoek een aantal borrels had gedronken . Zoals verweerder terecht heeft aangevoerd betekent het gegeven dat de officier van justitie in de strafrechtelijke procedure rekening heeft willen houden met deze verklaring niet dat verweerder daar in de bestuursrechtelijk procedure ook rekening mee moet houden. [1] Verweerder heeft daarom terecht besloten in het rapport van het NFI geen nieuw feit of veranderde omstandigheid te zien. Het is naar het oordeel van de rechtbank niet evident onredelijk dat verweerder eisers verzoek om herziening heeft afgewezen. In dit kader wijst de rechtbank erop dat de invloed van de inname van de borrels op het ademalcoholgehalte voor eisers eigen risico komt.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.H.W. Schierbeek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
7 november 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van