ECLI:NL:RBMNE:2019:5758

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 december 2019
Publicatiedatum
5 december 2019
Zaaknummer
7794508
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsbeperking vennoten in vennootschap onder firma en onverschuldigde betaling

In deze zaak, uitgesproken op 4 december 2019 door de kantonrechter J.W. Wagenaar, gaat het om een geschil tussen een vennootschap onder firma (VOF) en een besloten vennootschap (B.V.) over de terugbetaling van onverschuldigde betalingen. De VOF, vertegenwoordigd door mevrouw [A] en de heer [B], vordert terugbetaling van bedragen die zijn betaald aan de B.V. voor werkzaamheden die volgens de VOF niet rechtsgeldig zijn verricht, omdat de heer [B] niet bevoegd was om deze transacties aan te gaan zonder instemming van mevrouw [A]. De VOF stelt dat de heer [B] zonder haar toestemming transacties heeft gesloten die de in de oprichtingsakte vastgestelde limiet van € 5.000 overschreden. De B.V. betwist de vorderingen en stelt dat zij altijd contact heeft gehad met de heer [B], die als contactpersoon voor de VOF optrad.

De kantonrechter oordeelt dat de VOF niet gebonden is aan de transacties die door de heer [B] zijn aangegaan, omdat deze de bevoegdheidsbeperkingen in de oprichtingsakte heeft overschreden. De rechter benadrukt dat de B.V. op de hoogte had moeten zijn van de beperkte bevoegdheid van de vennoten, zoals deze was ingeschreven in het handelsregister. De vorderingen van de VOF worden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de B.V. wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.722,92, € 961,03, € 2.257,32 en € 932,77, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering tot terugbetaling van een bedrag van € 5.349,92 wordt afgewezen, evenals de vordering tot overleg en de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De B.V. wordt veroordeeld in de proceskosten van de VOF, die in totaal € 1.653,83 bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7794508 UC EXPL 19-5627 BJ/33913
Vonnis van 4 december 2019
inzake
de vennootschap onder firma
[eiseres],
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
verder ook te noemen: de VOF,
eisende partij,
gemachtigde: mr. G.A.M. van Atteveld,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J.M. van den Hil.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 mei 2019, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- de conclusie van repliek, met producties,
- de conclusie van dupliek, met één productie,
- de reactie van de VOF op de laatste productie van [gedaagde] .
1.2.
Daarna is een datum bepaald waarop dit vonnis wordt uitgesproken. De uitspraaktermijn is met een week verlengd tot 4 december 2019.

2.De feiten

2.1.
In een notariële akte van 7 september 2010 (de oprichtingsakte) staat dat mevrouw [A] (hierna: mevrouw [A] ) en de heer [B] (hierna: de heer [B] ) met elkaar een vennootschap onder firma zijn aangegaan, namelijk de [naam eiseres] (de VOF). De vennoten zijn moeder en zoon.
2.2.
In de oprichtingsakte van de VOF staat in artikel 2 als doel omschreven:
“De vennootschap heeft ten doel het in onderlinge samenwerking en voor gezamenlijke rekening uitoefenen van een veehoudersbedrijf en al hetgeen daarmede in verband staat, een en ander in de meest uitgebreide zin des woords.”
Het veehoudersbedrijf betreft de onderneming van wijlen de heer [C] in [vestigingsplaats 1] .
2.3.
In artikel 5, lid 1 van de oprichtingsakte staat het volgende:
“Ieder der vennoten is bevoegd voor de vennootschap te handelen en te tekenen, gelden voor haar uit te geven en ontvangen, de vennootschap aan derden en derden aan de vennootschap te verbinden, een en ander echter alleen binnen de grenzen door het doel der vennootschap aangewezen.”
In lid 2 van artikel 5 staat onder meer het volgende:
“De medewerking van beide vennoten wordt gevorderd voor:
(…)
g. het aangaan van verbintenissen, het tekenen van handelspapieren daaronder begrepen, het verrichten van duurzame investeringen en in het algemeen voor alle transakties voorzover deze een bedrag of waarde van vijfduizend euro (€ 5.000,00) te boven gaan.
Transakties aangegaan binnen twee maanden met dezelfde persoon of vennootschap worden als een handeling beschouwd.”
2.4.
De VOF is ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (hierna: KvK). Bij de bevoegdheid van de beide vennoten staat in het handelsregister het volgende vermeld:
“Beperkt bevoegd. Raadpleeg opgave voor de beperkende bepalingen.”
Als aanvangsdatum van de bevoegdheid staat 7 september 2010 vermeld.
2.5.
De heer [B] is ook vennoot van de vennootschap onder firma [vennootschap onder firma 2] . Deze vennootschap oefent een pluimveebedrijf uit in [vestigingsplaats 3] .
2.6.
Op 15 september 2011 heeft de VOF met [gedaagde] een overeenkomst gesloten met betrekking tot het ter beschikking stellen van een werknemer van [gedaagde] aan de VOF. De overeenkomst is namens de VOF door de heer [B] ondertekend.
2.7.
Vanaf eind 2011 heeft [gedaagde] (agrarische) werkzaamheden verricht. [gedaagde] heeft deze werkzaamheden bij de VOF in rekening gebracht, op basis van bij [gedaagde] ingediende urenbriefjes. De VOF heeft de facturen van [gedaagde] steeds betaald. Op 1 september 2014 is de overeenkomst door de heer [B] namens de VOF opgezegd.

3.Het geschil

3.1.
De VOF stelt dat [gedaagde] een deel van de betalingen uit de periode 2011-2014 moet terugbetalen. In 2017 speelde er namelijk een tuchtprocedure tegen de accountants van de VOF. Mevrouw [A] is er toen achter gekomen dat de heer [B] zonder haar instemming transacties met [gedaagde] is aangegaan die (over een periode van twee maanden) het in de oprichtingsakte vermelde bedrag van € 5.000,00 te boven gingen. Het gaat om vijf facturen van [gedaagde] uit 2012 en 2013, die haar pas in 2017 onder ogen kwamen, en die in totaal € 7.928,28 bedragen. Dit bedrag is volgens de VOF dus onverschuldigd betaald aan [gedaagde] . Verder bleek mevrouw [A] in 2017 ook pas dat [gedaagde] in 2012 en 2014 werkzaamheden heeft gefactureerd die plaats hebben gevonden op een andere locatie dan in [vestigingsplaats 1] , namelijk bij het bedrijf van de heer [B] in [vestigingsplaats 3] . Dat was niet zo afgesproken met [gedaagde] . De VOF heeft ten onrechte voor deze werkzaamheden betaald. Het gaat om een bedrag van in totaal € 5.349,92. De VOF vordert dit bedrag en het bedrag van € 7.928,28 in deze procedure terug op grond van onverschuldigde betaling. Verder vordert de VOF een verklaring voor recht dat [gedaagde] alle facturen en urenbriefjes over de periode november 2011 tot en met september 2014 aan de VOF moet doen toekomen. Tot slot vordert de VOF dat [gedaagde] met de VOF in overleg moet treden om vast te stellen welke werkzaamheden destijds zijn verricht voor de VOF en welke werkzaamheden voor de firma [vennootschap onder firma 2] .
3.2.
[gedaagde] vindt dat de vorderingen moeten worden afgewezen. Zij heeft over de werkzaamheden altijd contact gehad met de heer [B] , die namens de VOF naar buiten trad. Hij was de contactpersoon en gaf namens de VOF de opdrachten voor de werkzaamheden en instructie aan de werknemer van [gedaagde] . Dat de heer [B] – wat betreft de locatie van de werkzaamheden – niet had afgestemd met de andere vennoot, kan [gedaagde] niet worden aangerekend. Bovendien vond het grootste deel van de werkzaamheden plaats in [vestigingsplaats 1] en slechts incidenteel in [vestigingsplaats 3] . De originele urenbriefjes heeft [gedaagde] niet meer. Dit is allemaal al lang geleden afgewikkeld en de facturen zijn destijds zonder protest betaald. Alle urenbriefjes en facturen zijn naar de VOF gegaan, veelal digitaal. Dat mevrouw [A] ze destijds niet heeft gezien is vervelend maar ligt in de sfeer van de vennoten, aldus [gedaagde] .

4.De beoordeling

Het bedrag van € 7.928,28
4.1.
Vaststaat dat er sinds de oprichting van de VOF sprake is van een beperkte bevoegdheid van de vennoten en dat dit ook vanaf 2010 kenbaar was door middel van de inschrijving daarvan in het handelsregister van de KvK. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om zich (nader) te informeren over de ingeschreven gegevens. Deze informatie was immers voor haar, als aanstaande handelspartner van de VOF, van belang
De aantekening in het handelsregister is nu juist voor bedoeld voor eventuele handelspartners. Bovendien is deze informatie op eenvoudige wijze te achterhalen en is het ook geen heel bijzondere beperking die [gedaagde] niet had hoeven te verwachten. [gedaagde] kan zich er dan ook niet op beroepen dat zij hiervan niet op de hoogte was: omdat zij eenvoudig op de hoogte had kunnen zijn, komt dit in beginsel voor haar eigen risico. Dat er over de beperkte bevoegdheid niets in de overeenkomst staat, maakt dat niet anders.
4.2.
Verder volgt de kantonrechter [gedaagde] niet in haar stelling dat de VOF de schijn heeft gewekt dat de heer [B] bevoegd was de VOF te vertegenwoordigen. Daarvan kan alleen sprake zijn als
de andere vennoot, mevrouw [A] , zich heeft gedragen op een manier dat [gedaagde] daaruit mocht afleiden dat de heer [B] bevoegd was namens de VOF te handelen, hoewel de vertegenwoordigingsbevoegdheid werd overschreden. Dat
de heer [B]steeds als contactpersoon voor de VOF naar buiten trad en volgens [gedaagde] daarmee de schijn heeft gewekt dat hij namens de VOF (met instemming van de andere vennoot) handelde, is dus niet bepalend. Het gaat juist om de andere vennoot en daarvan heeft [gedaagde] niet dan wel onvoldoende gesteld dat zij de schijn heeft gewekt dat zij akkoord was met de transacties van de heer [B] .
4.3.
De kantonrechter is verder van oordeel dat de stelling van [gedaagde] dat de in de oprichtingsakte vermelde bevoegdheidsbeperking niet op het niveau van de afzonderlijke opdrachten/werkzaamheden geldt, maar slechts op het niveau van de overeenkomst, niet kan worden gevolgd. De verbintenissen voor partijen ontstonden immers pas op het moment dat [gedaagde] daadwerkelijk een opdracht kreeg in het kader van de overeenkomst. De beperking gold dus wel degelijk ten aanzien van de afzonderlijke transacties die uit die opdrachten voortvloeiden. In dit verband is van belang een (oud maar nog steeds in dit opzicht relevant) arrest van de Hoge Raad van 13 juni 1958 (NJ 1958, 352), waarin staat dat een vennoot, die namens de vennootschap een transactie aangaat waarmee een bedrag gemoeid is dat de aan zijn gepubliceerde bevoegdheid gestelde limiet te boven gaat, de vennootschap ook niet verbindt voor het mindere waartoe hij wel bevoegd was.
De VOF heeft de toepassing van de bevoegdheidsbeperking ook op die manier opgevat, zo blijkt uit de opbouw van het bedrag dat wordt gevorderd. Zij heeft immers per twee maanden gekeken welke factuur maakte dat de limiet van € 5.000,00 werd overschreden en het totaalbedrag van die factuur gevorderd (in plaats van de factuur op te knippen en slechts het meerdere boven € 5.000,00 terug te vorderen zoals [gedaagde] betoogt dat het zou moeten).
4.4.
[gedaagde] heeft nog wel een beroep gedaan op rechtsverwerking. Zij heeft daarbij gewezen op het tijdsverloop sinds de ontvangst van de facturen, de betaling daarvan en het einde van de overeenkomst. De VOF heeft volgens haar het vertrouwen gewekt dat de VOF akkoord was met de facturen en dat de VOF een eventuele aanspraak in verband met die facturen niet meer geldend zou maken. Enkel tijdsverloop levert echter geen toereikende grond op voor het aannemen van rechtsverwerking. [gedaagde] heeft onvoldoende feiten gesteld, anders dan het tijdsverloop, die het beroep op rechtsverwerking onderbouwen. Voor zover [gedaagde] in dit verband heeft verwezen naar de volgens haar door de heer [B] opgewekte schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid (waar het vertrouwen van [gedaagde] op is gebaseerd), verwijst de kantonrechter naar 4.2. Daar is al geoordeeld dat de door de heer [B] opgewekte schijn de VOF niet kan binden. Dat kan in het kader van het beroep op rechtsverwerking om dezelfde reden geen rol spelen.
4.5.
De conclusie luidt dat de VOF vanwege de bevoegdheidsoverschrijding niet is gebonden aan een aantal van de transacties van de heer [B] en dat de VOF dus een aantal facturen zonder rechtsgrond en dus onverschuldigd heeft betaald aan [gedaagde] . De vordering van de VOF is daarom toewijsbaar en wel als volgt:
- voor de maanden januari/februari 2012: een bedrag van € 2.722,92;
- voor de maanden mei/juni 2012 een bedrag van € 961,03;
- voor de maanden november/december 2012 een bedrag van € 2.257,32;
- voor de maanden maart/april 2013 het gevorderde bedrag van € 932,77. De kantonrechter merkt hierbij op dat volgens het als productie III overgelegde en door [gedaagde] niet weersproken overzicht het bedrag waarmee in maart en april het bedrag van € 5.000,00 is overschreden € 1.128,65 bedraagt. Aangezien de VOF een lager bedrag heeft gevorderd zal dat mindere worden toegewezen.
De VOF heeft verder een bedrag gevorderd voor de maanden augustus/september 2013. De kantonrechter is van oordeel dat een redelijke uitleg van de bevoegdheidsbeperking in combinatie met de wijze waarop [gedaagde] factureerde met zich brengt dat steeds per twee kalendermaanden moet worden gekeken of het bedrag van € 5.000,00 is overschreden. Dat moet dan worden bekeken over de volgende maandenparen: januari en februari; maart en april; mei en juni; juli en augustus; september en oktober; november en december. In dit geval heeft de VOF een berekening gemaakt over augustus en september. Daarin volgt de kantonrechter de VOF dus niet. Bekeken moet worden of het bedrag van € 5.000,00 is overschreden in juli/augustus en in september/oktober 2013. Dat er in die maandenparen sprake is van een overschrijding is niet gebleken. De vordering tot betaling van € 1.054,24 zal daarom worden afgewezen.
4.6.
De door de VOF gevorderde wettelijke rente over bovenstaande bedragen is toewijsbaar, vanaf het moment van betaling van deze bedragen (zoals de VOF heeft gevorderd). De betaaldata worden afgeleid uit het door de VOF als productie III overgelegde en door [gedaagde] niet weersproken overzicht.
Het bedrag van € 5.349,92
4.7.
De VOF betwist de rechtsgeldigheid van de overeenkomst met [gedaagde] niet met betrekking tot rechtshandelingen ten behoeve van het veeteeltbedrijf van de VOF in [vestigingsplaats 1] . Een deel van de werkzaamheden zijn echter ten behoeve van de andere VOF van de heer [B] verricht, aldus de VOF, en die vallen dus niet onder reikwijdte van de overeenkomst. De VOF heeft een berekening gemaakt waarbij onder andere wordt uitgegaan van een aantal urenbriefjes uit 2012 en 2014. De VOF gaat er van uit dat er maar twee uur per dag voor de VOF is gewerkt. Uitgaande van die veronderstelling concludeert zij dat er in 2012 slechts 34 van de in rekening gebrachte 128 uur en in 2014 slechts 96 van de in rekening gebrachte 351,5 uur aan werkzaamheden ten behoeve van de VOF kan zijn verricht. [gedaagde] betwist dat er regelmatig werkzaamheden zijn verricht in [vestigingsplaats 3] ; dat valt uit de facturen en urenbriefjes ook niet af te leiden. Er is slechts incidenteel in [vestigingsplaats 3] gewerkt. Bovendien vielen deze werkzaamheden binnen de reikwijdte van de overeenkomst, waarin geen werklocatie staat vermeld. Als deze werkzaamheden al buiten de reikwijdte van de overeenkomst mochten vallen, mocht [gedaagde] erop vertrouwen dat met de andere vennoot zou worden afgestemd en eventueel ‘afgerekend’, omdat de firma in [vestigingsplaats 3] het tweede bedrijf is van één van de vennoten.
4.8.
De kantonrechter overweegt als volgt. Het is aan de VOF om haar vordering te onderbouwen. De VOF heeft verwezen naar de urenbriefjes en facturen uit 2012 en 2014. Echter, op de briefjes van 2012 staat enkel de naam en het adres van de opdrachtgever (in [vestigingsplaats 1] ) en verder geen informatie over de werklocatie; uit de overgelegde factuur uit 2012 kan dit evenmin worden afgeleid. Uit de facturen en de urenbriefjes uit 2014 kan dit ook niet zonder meer worden afgeleid, omdat op de facturen geen locatie staat en op de overgelegde urenbriefjes bij werklocatie “ [vestigingsplaats 1] , [vestigingsplaats 3] ” staat vermeld. [gedaagde] heeft bovendien weersproken dat het merendeel van deze uren in [vestigingsplaats 3] is gewerkt en heeft verder onweersproken gesteld dat dit ook niet uit de vermelde kilometervergoeding kan worden opgemaakt. Daarnaast heeft [gedaagde] gesteld dat het voorkwam dat er werkzaamheden voor de VOF werden uitgevoerd in [vestigingsplaats 3] , zoals het schoonspuiten van machines die in [vestigingsplaats 1] werden gebruikt. Weliswaar heeft de VOF dit betwist, maar [gedaagde] heeft dat afgeleid uit de verklaring van de heer [D] , naar wiens eerste verklaring de VOF zelf ook verwijst. Verder zijn er de tegenstrijdige verklaringen van mevrouw [A] en die van werknemer [D] over de (hoofd)locatie van de werkzaamheden. Wat daar ook van zij: mogelijk heeft [gedaagde] wel werkzaamheden uitgevoerd in [vestigingsplaats 3] , die eigenlijk voor rekening van de andere vennootschap van de heer [B] zouden moeten komen, maar op grond van de in het geding gebrachte informatie kan niet worden afgeleid om wat voor bedrag dat gaat. Daarnaast is onduidelijk gebleven of het voor [gedaagde] duidelijk moet zijn geweest dat het hier ging om werkzaamheden die niet ten goede kwamen aan de VOF. De vordering tot betaling van het bedrag van € 5.349,92 zal dan ook worden afgewezen.
Urenbriefjes/facturen en overleg
4.9.
De vordering over de urenbriefjes en de facturen zal worden afgewezen. [gedaagde] heeft voldoende gemotiveerd betwist dat zij de urenbriefjes nog heeft. Bovendien heeft zij onweersproken gesteld dat alle urenbriefjes en facturen destijds naar de VOF zijn gestuurd naar het (nog steeds) in het handelsregister van de KvK vermelde e-mailadres. De vordering met betrekking tot het overleg is te onbepaald en het belang daarbij is met bovenstaand oordeel (dat [gedaagde] niets hoeft terug te betalen voor zover de vordering werkzaamheden betreft die volgens de VOF in [vestigingsplaats 3] zijn verricht) komen te vervallen. Deze vordering wordt daarom ook afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.10.
De VOF maakt nog aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten voor een bedrag van € 800,00. De kantonrechter stelt echter vast dat de VOF onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Deze kosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
Proceskosten
4.11.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten van de VOF worden begroot op:
- dagvaarding € 81,83
- griffierecht € 972,00
- salaris gemachtigde €
600,00(2 punten x tarief € 300,00)
Totaal € 1.653,83.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan de VOF van de volgende bedragen:
 een bedrag van € 2.722,92, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
13 februari 2012 tot de voldoening;
  • een bedrag van € 961,03, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2012 tot de voldoening;
  • een bedrag van € 2.257,32, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
31 december 2012 tot de voldoening;
 een bedrag van € 932,77, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
22 april 2013;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de VOF tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.653,83, waarin begrepen € 600,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 december 2019.