Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 22 mei 2019
- de akte van [gedaagde] van 21 juni 2019
- de antwoordakte van [eiser] van 11 juli 2019
2.De verdere beoordeling
450,00(2,5 punten x tarief € 180,00)
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 14 augustus 2019 uitspraak gedaan in een civiele procedure over de onrechtmatige ontruiming van een onderverhuurde opslagruimte. De eiser, vertegenwoordigd door G.W. Wezelman, vorderde schadevergoeding van de gedaagde, die in persoon procedeerde. De procedure volgde op een tussenvonnis van 22 mei 2019, waarin de gedaagde werd uitgenodigd om zich uit te laten over de omstandigheden van de ontruiming. De gedaagde stelde dat hij contact had gehad met een potentiële huurder, maar kon geen concrete gegevens overleggen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde onvoldoende feitelijke onderbouwing had gegeven voor zijn stellingen en dat hij verantwoordelijk was voor de ontruiming. De rechter concludeerde dat door onrechtmatig handelen van de gedaagde spullen van de eiser waren verdwenen, waaronder meubels en lambrisering. De schade werd geschat op € 2.500,00, en de gedaagde werd veroordeeld tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de ontruimingsdatum, die werd vastgesteld op 1 september 2018. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de eiser, die in totaal op € 777,22 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.