In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 13 december 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de moeder tot beëindiging van het gezamenlijk gezag over hun dochter, die op dat moment twee jaar oud was. De moeder, die lijdt aan manische depressiviteit, heeft aangegeven niet altijd in staat te zijn om haar gezag uit te oefenen en belangrijke beslissingen over de verzorging en opvoeding van haar dochter te nemen. De vader, die het gezag over de dochter heeft erkend, is het eens met het verzoek van de moeder.
De rechtbank heeft op 20 september 2019 het verzoekschrift ontvangen en op 5 november 2019 een zitting gehouden. De moeder was niet aanwezig op de zitting, maar haar advocaat en de vader met zijn advocaat waren wel aanwezig, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank heeft vastgesteld dat het gezamenlijk gezag van de ouders kan worden beëindigd als een kind 'klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders' en dat er geen verbetering te verwachten is.
De rechtbank oordeelt dat in dit geval het verzoek van de moeder moet worden toegewezen. De moeder heeft zelf erkend dat haar gezondheidstoestand een belemmering vormt voor het uitoefenen van haar gezag. De rechtbank is van mening dat het in het belang van het kind is dat de vader alleen het gezag over de dochter uitoefent, zodat er geen onduidelijkheid of vertraging ontstaat bij het nemen van belangrijke beslissingen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.