ECLI:NL:RBMNE:2019:6281

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2019
Publicatiedatum
13 januari 2020
Zaaknummer
UTR 18/4051
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor terrasoverkapping op appartement

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor de legalisering van een terrasoverkapping op het dak van een appartement. Eiseres, eigenaar van een appartement, heeft beroep ingesteld tegen de omgevingsvergunning die aan de vergunninghouders is verleend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouders een omgevingsvergunning hebben aangevraagd voor een reeds gerealiseerde terrasoverkapping, die in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft het eerste bestreden besluit van de gemeente ingetrokken en het tweede bestreden besluit, waarbij de vergunning is gehandhaafd, beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de gemeente in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om de vergunning te verlenen, ondanks de bezwaren van eiseres over de gevolgen voor haar woon- en leefklimaat. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overkapping niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de belangen van eiseres niet onevenredig worden geschaad. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/4051

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L. Brouwers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rhenen, verweerder

(gemachtigden: H. van Nijhuis en M. van Dee).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij 1]en
[derde-partij 2], te [woonplaats] , vergunninghouders (gemachtigde: mr. L.C.G. Hoenselaar-Bots).

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouders een omgevingsvergunning verleend ter legalisering van een reeds gebouwde overkapping aan de woning [adres] in [woonplaats] .
Bij besluit van 21 september 2018 (het eerste bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard, in zoverre dat de verleende omgevingsvergunning op grond van een andere wettelijke grondslag wordt gehandhaafd. Verweerder heeft daarbij de proceskosten in bezwaar van € 1.002,- aan eiseres vergoed.
Eiseres heeft tegen het eerste bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een
verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, waarbij verweerder in de gelegenheid is gesteld om een nieuw besluit op bezwaar te nemen en/of nader te motiveren.
Naar aanleiding hiervan heeft verweerder een nieuw besluit op bezwaar genomen van
27 februari 2019 (het tweede bestreden besluit), waarbij de verleende omgevingsvergunning is gehandhaafd met een gewijzigde motivering.
Eiseres heeft tegen het tweede bestreden besluit een zienswijze gegeven en daarbij gesteld zich niet met dit besluit te kunnen verenigen. Partijen hebben vervolgens over en weer op elkaars stukken gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank besloten dat een nadere zitting achterwege blijft en is het onderzoek op 24 september 2019 gesloten.

Overwegingen

De feiten

1. De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten. Eiseres is eigenaar en bewoner van het appartement op de eerste verdieping aan de [adres] te [woonplaats] . Vergunninghouders zijn eigenaar en bewoner van het naastgelegen appartement op de eerste verdieping aan de [adres] te [woonplaats] (het perceel). Zowel eiseres als vergunninghouders hebben aan de achterzijde een terras dat gesitueerd is op het dak van het appartement op de begane grond. Naar aanleiding van een verzoek om handhaving door eiseres hebben vergunninghouders ter legalisering van de situatie op 30 november 2017 een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend. De aanvraag ziet op de inmiddels gerealiseerde overkapping op het dakterras op de eerste verdieping van het perceel. De terrasoverkapping bestaat uit een lamellen zonwering op het dakterras die gedeeltelijk met screens afsluitbaar is. Op de aanvraag heeft verweerder vervolgens de onder ‘Procesverloop’ vermelde besluiten genomen.

De bestreden besluiten

2. De rechtbank stelt vast dat verweerder het eerste bestreden besluit niet langer handhaaft en dat dit als ingetrokken moet worden beschouwd. Gelet hierop heeft eiseres geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep tegen dit besluit. Het beroep van eiseres tegen het eerste bestreden besluit is daarom wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk. Het tweede bestreden besluit merkt de rechtbank aan als een besluit in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat het beroep van eiseres mede wordt geacht te zijn gericht tegen dit besluit. De rechtbank zal het beroep van eiseres hierna dan ook als zodanig beoordelen.
3. De rechtbank ziet hierin wel aanleiding verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).
4. Bij het tweede bestreden besluit heeft verweerder de verleende omgevingsvergunning gehandhaafd op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 4, eerste lid, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Daarbij heeft verweerder het bouwplan niet langer getoetst aan de beleidsregels “Omgevingsvergunning voor de activiteit het gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan 2015” (de Beleidsregels). Volgens verweerder zijn de Beleidsregels in dit geval niet van toepassing. Er is daarom een separate belangenafweging gemaakt op basis waarvan de verleende omgevingsvergunning in stand kan blijven. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op het advies van de welstandscommissie MooiSticht van 31 augustus 2018 en het advies van de Ruimtelijke Ordening van 14 februari 2019 dat als bijlagen bij het tweede bestreden besluit zijn gevoegd.

Wettelijk kader

5.1
Op grond van het geldende bestemmingsplan ‘Rhenen Stad 2012’ (het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming “Wonen”.
5.2
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef onder a en c, van de Wabo is het - voor zover in dit geding van belang - verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit (a) het bouwen van een bouwwerk en uit (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2°, van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, slechts worden verleend, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening in de in artikel 4 van Bijlage II bij het Bor aangewezen gevallen.
Op grond van artikel 4, aanhef, eerste lid, van bijlage II bij het Bor komt, voor zover hier van belang, voor verlening van een omgevingsvergunning als hierboven bedoeld in aanmerking een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan.

De beoordeling

6. Tussen partijen is niet in geschil dat de overkapping in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de door het bestemmingsplan voorgeschreven maximale goot- en bouwhoogte voor een overkapping in dit geval wordt overschreden. Het bestemmingsplan zelf biedt geen mogelijkheid om hiervan af te wijken. Verweerder heeft daarom gebruik gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2º, van de Wabo. De toepassing van die bevoegdheid is een discretionaire (dat wil zeggen een vrije) bevoegdheid van verweerder. De bestuursrechter moet het al dan niet gebruiken van deze bevoegdheid terughoudend toetsen. Dat betekent dat de rechtbank zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om een omgevingsvergunning te verlenen.
- Toepasselijkheid van de Beleidsregels
7. Eiseres stelt in haar zienswijze dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de Beleidsregels. Het bouwplan voldoet niet aan de criteria genoemd in hoofdstuk 2 van de Beleidsregels op grond waarvan verweerder medewerking kan verlenen aan afwijking van het bestemmingsplan. Er zijn verder geen bijzondere omstandigheden die een afwijking van het eigen beleid rechtvaardigt op grond van artikel 4:84 van de Awb. Daarbij stelt eiseres dat er wel degelijk sprake is van een veel voorkomende situatie, omdat het immers gaat om het plaatsen van een terrasoverkapping. Dit is geen ongebruikelijk bouwwerk. Ook de plaatsing van een bouwwerk op enige hoogte is geen uitzonderingssituatie. Appartementen komen veelvuldig voor en het gaat hier om een toevoeging op een aangrenzend perceel vergelijkbaar met een tuin. In de Beleidsregels is nergens expliciet aangegeven dat het beleid niet van toepassing is als het niet gaat om op de grond staande bouwwerken. De gevraagde vergunning had dus niet verleend kunnen worden.
8. Verweerder heeft op 14 juli 2015 de Beleidsregels vastgesteld voor de afwijkingsmogelijkheden zoals opgenomen in de Wabo en het Bor. Daarin is het uitgangspunt opgenomen dat, naast een actualisatie van de bestaande beleidsregels, deze alleen worden opgesteld voor gevallen waarvan wordt verwacht dat die in de praktijk veelvuldig voorkomen en die bovendien te voorzien zijn van duidelijke criteria. Voor gevallen die minder vaak voorkomen of waarvoor geen duidelijke criteria te geven zijn, dient een volledige en separate belangenafweging te worden gemaakt. In hoofdstuk 2 van de Beleidsregels zijn criteria beschreven voor het toepassen van de afwijkingsmogelijkheden als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Bor. Partijen zijn het er over eens dat het bouwplan niet voldoet aan de genoemde criteria in hoofdstuk 2 van de Beleidsregels. Volgens verweerder zijn in deze zaak de Beleidsregels echter niet van toepassing, omdat geen sprake is van een veel voorkomende situatie. Er is hier sprake van een bijbehorend bouwwerk aan de achterzijde van een woning op de eerste verdieping van een appartementencomplex (een niet-grondgebonden woning). Het percentage niet-grondgebonden woningen en in het bijzonder appartementencomplexen is in de gemeente Rhenen zeer beperkt. Bij grondgebonden woningen is in de regel sprake van een erf waar men overkappingen kan bouwen, waardoor het wenselijk is daar beleid over op te stellen om een wildgroei aan ongereguleerde afwijkingen te voorkomen. Omdat bij een appartementencomplex geen sprake is van een eigen erf, is het niet wenselijk om bouwwerken aan dezelfde beleidsregels te onderwerpen als bij grondgebonden woningen. Een separate belangenafweging is dus gewenst.
9. Gelet op de terughoudende toets is de rechtbank van oordeel dat verweerder met deze toelichting voldoende heeft gemotiveerd dat in de gemeente Rhenen de aanwezigheid van appartementencomplexen zeer beperkt is en dat het hier dus gaat om een geval die in de praktijk niet veelvuldig voorkomt. In wat eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen reden om daar anders over te oordelen. De rechtbank volgt verweerder dan ook in het standpunt dat de Beleidsregels in deze situatie niet van toepassing zijn. Verweerder heeft daarom, los van de Beleidsregels, een separate belangenafweging kunnen maken. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of verweerder, bij afweging van alle betrokken belangen, voldoende heeft gemotiveerd dat de overkapping niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
- Goede ruimtelijke ordening
10. Eiseres voert in dit verband aan dat er geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Aan het besluit om medewerking te verlenen aan de bouw van de terrasoverkapping is geen deugdelijke motivering en belangenafweging ten grondslag gelegd. Er is sprake van een uitbreiding van het hoofdgebouw en niet van het oprichten van een hoofdgebouw. Het bestemmingsplan maakt daar bewust onderscheid tussen. De vergelijking met de bepalingen die gelden voor een hoofdgebouw gaan derhalve niet op. Voor uitbreiding van het hoofdgebouw is in het bestemmingsplan bepaald dat het ruimtelijk gezien onwenselijk is om dit toe te staan. De situering van het bouwwerk is dusdanig dat het vanaf beide kanten van de openbare weg zichtbaar is. Dat is juist een reden om te concluderen dat het bouwplan niet in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening. Ook staat het bouwwerk direct tegen de perceelgrens van eiseres aan, waardoor het effect op het perceel van eiseres juist onnodig groot is.
Daarnaast wijst eiseres op de onevenredige gevolgen die zij ondervindt van het bouwplan. Verweerder heeft daar op geen enkele manier onderzoek naar gedaan. Er is sprake van het verdwijnen van zonlicht/creëren van schaduw op eigen terras en er is sprake van geluidsoverlast. De terrasoverkapping is een stuk hoger dan de nu bestaande perceelafscheiding. Vanwege het gebruikte materiaal en de omvang van het bouwwerk heeft de overkapping een effect van een klankkast, wat voor veel geluidsoverlast zorgt. Verder is er volgens eiseres sprake van een verminderd uitzicht als gevolg waarvan zij waardedaling van haar woning vreest.
11. Met betrekking tot de ruimtelijke ordening heeft verweerder gesteld dat het bouwplan is gelegen binnen het bouwblok, waarbinnen een gebouw is toegestaan met een maximale goot- en bouwhoogte van 10 meter. Wanneer vergunninghouders er voor gekozen zou hebben het bouwwerk ondergeschikt uit te voeren, dan was er sprake van een uitbreiding van het hoofdgebouw waarmee de ontwikkeling binnen de regels van het bestemmingsplan zou passen. Verder is de overkapping direct tegen de achtergevel gesitueerd met een oppervlakte van 24 m² die niet verder uitsteekt dan de balkons aan de westkant (directe buren) en de oostkant (overburen). Ten aanzien van de belangen van eiseres heeft verweerder gesteld dat schaduwwerking ook kan optreden wanneer vergunninghouders een vergunningvrije afscheiding tussen de twee dakterrassen hadden geplaatst, waaraan geen maximale hoogte is verbonden. De overkapping steekt niet veel verder uit dan het hogere balkon met een soortgelijke overkapping. Verweerder verwijst in dit verband naar de overgelegde foto’s in het dossier.
12. In wat eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de overkapping vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is. Daarbij geldt dat de rechtbank ook hier gehouden is tot een terughoudende toets. De rechtbank is zich ervan bewust dat eiseres in enige mate negatieve gevolgen zal kunnen ondervinden van de overkapping, bijvoorbeeld door aantasting van het door haar ervaren zonlicht en verandering van het uitzicht. Het is echter niet aannemelijk geworden dat de gevolgen van het bouwplan zodanig zullen zijn dat sprake is van een onaanvaardbare aantasting van haar woon- en leefklimaat. Er bestaat geen recht op behoud van een vrij uitzicht. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 7 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV8069. In dit verband acht de rechtbank ook van belang dat verweerder voldoende heeft toegelicht dat volgens het bestemmingsplan binnen het bouwblok een maximale bouw- en goothoogte van 10 meter is toegestaan. Met betrekking tot het punt van de geluidsoverlast ziet de rechtbank geen grond voor de verwachting dat de overkapping zal leiden tot onevenredige geluidhinder ter plaatse van de omliggende percelen. Daarbij betrekt de rechtbank dat het geluidseffect bij een open dakterras niet veel anders is dan met een overkapping en dat eiseres niet heeft onderbouwd dat er sprake is van extra geluidsoverlast door een klankkasteffect. De stelling van eiseres dat er sprake is van waardedaling als gevolg van het bouwplan, is verder niet onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de hier bedoelde belangen van eiseres door het realiseren van het bouwplan niet onevenredig zullen worden geschaad.
- Redelijke eisen van welstand
13. Verder stelt eiseres dat de overkapping in strijd is met redelijke eisen van welstand. Eiseres verwijst daarvoor naar de bijgevoegde mail van de architect van het gebouw en naar het tegenadvies van het bureau [adviesbureau] van mei 2018.
14. Verweerder heeft een advies van de welstandscommissie gevraagd. In het advies van MooiSticht van 31 augustus 2018 oordeelt de commissie dat de terrasoverkapping voldoet aan redelijke eisen van welstand. In het tegenadvies van [adviesbureau] van mei 2018 heeft mr. drs.
[A] kritische kanttekeningen geplaatst bij het advies van verweerder van MooiSticht 31 augustus 2018. Volgens [A] heeft MooiSticht in het advies het effect van de overkapping op de voorzijde van het perceel ten onrechte niet beoordeeld. Evenmin is goed gekeken naar de omvang en plaatsing van de overkapping, de verschillen in detaillering en kleurstelling tussen de overkappingen van het perceel en [adres] en het negatieve oordeel van de architect. MooiSticht heeft naar aanleiding hiervan op 17 april 2019 een reactie gegeven, waarop [adviesbureau] aanvullend heeft gereageerd. Hierop heeft MooiSticht de aanvullende reactie van
24 augustus 2019 ingebracht.
15. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van
24 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY0985), mag verweerder aan een welstandsadvies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Dit is anders wanneer het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat verweerder het niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Verder kan de inbreng van een advies van een andere deskundige, die gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota in acht te nemen criteria, verweerder tot een gemotiveerde reactie verplichten.
16. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet heeft kunnen baseren op het advies van MooiSticht van 31 augustus 2018. Volgens dit advies voldoet de terrasoverkapping aan de relevante welstandscriteria uit de Welstandsnota 2013 van de gemeente Rhenen (algemeen, massa en vorm, detaillering, kleur en materiaalgebruik). In het tegenadvies van [adviesbureau] en de aanvullingen daarop heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat MooiSticht daaraan een onjuiste invulling heeft gegeven. In dit verband acht de rechtbank van belang dat MooiSticht in de nadere reactie van 24 augustus 2019 voldoende heeft beargumenteerd waarom het bouwplan, anders dan [adviesbureau] stelt, past binnen de van toepassing zijnde criteria. Zo heeft MooiSticht gesteld dat de ondergeschikte toevoeging (de veranda) op het dakterras, ook wanneer de screens naar beneden zijn getrokken en niet meer transparant is, weinig effect heeft op het straatbeeld (voor- en achterkant) en op de veel hogere hoofdvolumes. Daarbij is opgemerkt dat de toevoeging geen specifiek onderdeel van de welstandstoets is. Verder merkt MooiSticht op dat juist door de opzet (contrast tussen metselwerk en de stalen donkere constructie) het oorspronkelijke hoofdvolume herkenbaar blijft. In het geval de toevoeging in metselwerk zou worden uitgevoerd (conform [adviesbureau] ), dan zou het hoofdvolume worden aangetast en zou de toevoeging veel nadrukkelijker gaan opvallen. Juist dan wordt ook de symmetrie van het hoofdvolume aangetast. De criteria laten feitelijk open of er aangesloten wordt op het metselwerkdeel of op de stalen constructie met balkons. Dat de architect voor symmetrie heeft gekozen en dat hij de toevoeging niet passend vindt, is volgens MooiSticht geen eis vanuit het welstandsbeleid. De rechtbank is niet gebleken dat het welstandsadvies van MooiSticht naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont. Verweerder heeft dan ook kunnen vinden dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand.
- Onduidelijkheid bouwmaten
17. Eiseres heeft nog gewezen op de onduidelijkheid van de bouwmaten van het bouwwerk. Volgens eiseres is in het dossier geen duidelijke bouwtekening te vinden met een duidelijke weergave van de maten. Voor zover er wel tekeningen aanwezig zijn, zijn deze onduidelijk en tegenstrijdig. Eiseres vraagt zich af hoe verweerder een zorgvuldige belangenafweging heeft kunnen maken als er onduidelijkheid bestaat over de maten.
18. De rechtbank stelt vast dat uit de bouwtekeningen voldoende blijkt wat de breedte, lengte en hoogte van de terrasoverkapping zijn. De rechtbank is niet gebleken dat de aanvraag zodanig onduidelijk en of onvolledig was dat verweerder de aanvraag niet heeft kunnen beoordelen. Daarbij betrekt de rechtbank dat het hier gaat om legalisering van een reeds gerealiseerde terrasoverkapping. Eiseres heeft niet onderbouwd dat de feitelijke situatie op het perceel niet overeenkomt met de op de bouwtekening aangegeven maatvoering. Voor zover de maatvoering afwijkt, heeft eiseres onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de verschillen in de maatvoering bij de beoordeling van de aanvraag van relevante betekenis zijn.
- Privaatrechtelijke belemmering
19. Eiseres stelt vervolgens dat volgens de bepalingen 6 en 7 van het Huishoudelijk reglement voor de bouw van een terrasoverkapping toestemming van de Vereniging van Eigenaren (VvE) nodig is. Die toestemming is niet verleend, zodat er sprake is van een situatie die evident in strijd is met de bepalingen van het privaatrecht.
20. Verweerder stelt dat het al dan niet ontbreken van toestemming van de VvE een privaatrechtelijke aangelegenheid betreft. Daarnaast blijkt uit de notulen van de vergadering dat de VvE klaarblijkelijk wel degelijk toestemming heeft gegeven aan vergunninghouders.
21. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling kan een privaatrechtelijke belemmering alleen dan aan de verlening van een omgevingsvergunning in de weg staan als deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering aan de uitvoering van een activiteit in de weg staat. De rechtbank verwijst hiervoor naar de door verweerder aangehaalde uitspraak van 26 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1997. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van een evident privaatrechtelijke belemmering. Er was ten tijde van het nemen van het besluit immers geen sprake van een situatie waarin zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat de overkapping in verband met privaatrechtelijke belemmeringen niet kan worden gerealiseerd. Eiseres betwist dat de VvE toestemming heeft verleend, nu de bijlage niet bij de notulen van de vergadering is opgenomen. Eiseres heeft haar standpunt echter niet onderbouwd, zodat niet gezegd kan worden dat het evident is dat de VvE geen toestemming geeft voor de overkapping. Voor zover de VvE uiteindelijk geen toestemming zou hebben verleend is dat een kwestie die binnen de rechtsgang naar de civiele rechter kan worden beoordeeld of de VvE haar toestemming zonder redelijke grond heeft geweigerd.

Conclusie

21. De conclusie van het voorgaande is dat wat eiseres heeft aangevoerd niet tot het oordeel leidt dat de terrasoverkapping in strijd is met een goede ruimtelijke ordening dan wel met redelijke eisen van welstand. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid, bij afweging van alle betrokken belangen, gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º, van de Wabo de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het tweede bestreden besluit ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Azmi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.