ECLI:NL:RBMNE:2019:6305

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
15 januari 2020
Zaaknummer
7664253 AC EXPL 19-1166 JH/1050
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en verboden onderscheid op grond van handicap in de winkelomgeving

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 24 december 2019 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een blinde transgender vrouw (eiseres) en een besloten vennootschap (gedaagde) die een winkel exploiteert. Eiseres vorderde dat gedaagde haar zou begeleiden in de winkel, omdat zij dit als een noodzakelijke aanpassing beschouwde in het kader van haar handicap. Eiseres stelde dat gedaagde onrechtmatig handelde door haar niet meer aan de arm te begeleiden en dat dit een verboden onderscheid op grond van handicap vormde. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde jarenlang aan eiseres een doeltreffende aanpassing had geboden, maar dat in 2017 de medewerkers van de winkel weigerden om eiseres aan de arm te begeleiden, wat leidde tot een incident. Eiseres had eerder een uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens gekregen, waarin werd geoordeeld dat gedaagde verboden onderscheid had gemaakt. De kantonrechter concludeerde dat gedaagde tekortgeschoten was in haar onderzoeksplicht en dat er sprake was van onrechtmatig handelen, maar dat er geen bewijs was voor intimidatie. De vordering tot immateriële schadevergoeding werd afgewezen, maar gedaagde werd wel veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 7664253 AC EXPL 19-1166 JH/1050
Vonnis van 24 december 2019 (bij vervroeging)
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. E.C.M. ten Vergert,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. R.L. de Graaff.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 24 juli 2019, de door mr. De Graaff bij brief van 26 november 2019 nagezonden productie 6 en de door mr. Ten Vergert bij brief van 28 november 2019 nagezonden producties 15 tot en met 17. De comparitie heeft plaatsgevonden op 9 december 2019. Mevrouw [eiseres] was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens [gedaagde] waren aanwezig mevrouw mr. [A] ( [functie van A] ) en de heer [B] ( [functie van B] ), bijgestaan door de gemachtigde. Beide partijen hebben de standpunten toegelicht. Zij hebben geantwoord op de door de kantonrechter gestelde vragen en zij hebben op elkaar kunnen reageren. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat het over?

2.1.
Deze zaak gaat over de vraag of [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiseres] handelt of heeft gehandeld door (i) verboden onderscheid te maken op grond van handicap en/of (ii) te handelen in strijd met het verbod van intimidatie.
2.2.
[eiseres] is een blinde transgender vrouw. Ze heeft in 2006 haar transitie ondergaan. Ze komt al jaren bij [naam winkel] in [vestigingsplaats 2] , een winkelformule van [gedaagde] . Bij haar bezoek aan de winkel werd zij altijd aan de ellenboog van een [naam winkel] -medewerker door de winkel begeleid. De medewerker bracht haar naar het gewenste product en beantwoordde zo nodig vragen.
2.3.
Begin 2017 kwam hierin verandering. De [naam winkel] -medewerkers waren niet langer bereid om [eiseres] aan de ellenboog rond te leiden. Dit heeft geleid tot een incident in de winkel en correspondentie tussen het door [eiseres] ingeschakelde [naam organisatie] en [gedaagde] . [naam organisatie] heeft [gedaagde] onder meer bij
e-mail van 18 januari 2017 gevraagd om in mogelijkheden te denken. [gedaagde] heeft in reactie daarop aangeven dat zij [eiseres] een doeltreffende aanpassing biedt door de boodschappen voor [eiseres] door [naam winkel] -medewerkers te laten pakken aan de hand van een boodschappenlijst.
2.4.
Op verzoek van [eiseres] heeft het College voor de Rechten van de Mens op 7 september 2017 uitspraak gedaan. Het College oordeelt dat [gedaagde] jegens [eiseres] verboden onderscheid heeft gemaakt op grond van handicap of chronische ziekte. Het College overweegt dat [gedaagde] niet is ingegaan op de uitnodiging van (de gemachtigde van) [eiseres] om tot elkaar te komen en niet inzichtelijk heeft gemaakt dat de door haar aangeboden aanpassing in het geval van [eiseres] als voldoende geschikt moet worden aangemerkt. [gedaagde] heeft volgens het College niet aangetoond dat de door [eiseres] gevraagde aanpassing niet noodzakelijk is.
2.5.
Naar aanleiding van de uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens heeft (de toenmalig gemachtigde van) [eiseres] in maart 2018 aan [gedaagde] gevraagd of zij bereid is om de door [eiseres] gevraagde aanpassing te verlenen. [gedaagde] heeft daarop aangegeven dat zij [eiseres] waar mogelijk zal helpen en dat zij bereid is “een oplossing te zoeken met in acht name van de situatie in de winkel wat betreft personeelsbezetting en aantal klanten op dat moment alsmede de belangen van haar medewerkers”. Tussen partijen is nadien nog gecorrespondeerd, maar dit heeft niet geleid tot concrete afspraken over een aanpassing voor [eiseres] bij haar bezoek aan [naam winkel] .
2.6.
[eiseres] vordert daarom in deze procedure, kort samengevat:
[gedaagde] te bevelen om haar minimaal één keer per week de gelegenheid te bieden door [naam winkel] [vestigingsplaats 2] begeleid te worden aan de arm van een medewerker, op straffe van een dwangsom;
[gedaagde] te verbieden haar te intimideren in de zin van artikel 1a WGBH/CZ en artikel 1a WGB, op straffe van een dwangsom;
te verklaren voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 5.000 aan immateriële schadevergoeding;
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
2.7.
[gedaagde] voert verweer.

3.De beoordeling

3.1.
De vorderingen van [eiseres] worden hierna afzonderlijk behandeld.
Onrechtmatig handelen
3.2.
Op grond van artikel 5b lid 1 sub a van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (WGBH/CZ) is onderscheid verboden bij het aanbieden van of verlenen van toegang tot goederen of diensten indien dit geschiedt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Het verbod van onderscheid houdt onder meer in een verbod van intimidatie (artikel 1a WGBH/CZ). Het verbod van onderscheidt houdt ook in dat degene, tot wie dit verbod zich richt, gehouden is naar gelang de behoefte doeltreffende aanpassingen te verrichten, tenzij deze voor hem een onevenredige belasting vormen (artikel 2 WGBH/CZ).
Bij doeltreffende aanpassingen gaat het om aanpassingen die in een concrete situatie nodig zijn. De verplichting tot het treffen van een doeltreffende aanpassing is een verplichting die afhankelijk van de situatie specifiek ingevuld moet worden. Als in een bepaald geval een doeltreffende aanpassing is getroffen, betekent dat niet dat deze aanpassing in een andere situatie automatisch kan worden verlangd of moet worden gehonoreerd. In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 990, nr. 3) is opgenomen dat iemand met een beperking zelf de noodzaak van een aanpassing dient aan te geven. Betrokkene dient ook aan te geven welke aanpassing nodig is. Het is aan de aanbieder om te onderzoeken of een doeltreffende aanpassing mogelijk is, voorafgaand aan een beslissing om iemand al dan niet de aanpassing te weigeren. De onderzoeksplicht is dus belangrijk. De onderzoeksplicht betekent vooral dat een aanbieder dient te informeren bij degene die vraagt om een doeltreffende aanpassing en in ieder specifiek geval bekijkt in hoeverre een oplossing mogelijk is. Overleg en actief handelen is vereist.
3.3.
Het staat tussen partijen vast dat [gedaagde] aan [eiseres] jarenlang een doeltreffende aanpassing heeft geboden. Tot 2017 is [eiseres] immers naar tevredenheid aan de arm van een [naam winkel] -medewerker door de winkel begeleid en kreeg zij op die manier bij producten informatie over aanbiedingen, gebruiksaanwijzingen en dergelijke.
Op enig moment zijn de [naam winkel] -medewerkers in het filiaal in [vestigingsplaats 2] het fysieke contact met [eiseres] naar zij stellen als onhygiënisch gaan beleven. Zij hebben tegen [eiseres] gezegd dat ze haar niet meer wilden rondleiden, kennelijk hebben zij haar niet willen of durven vertellen dat haar hygiëne als een probleem werd ervaren. Uit de stellingen van partijen en de overgelegde stukken acht de kantonrechter aannemelijk dat [eiseres] na de weigering van het personeel in de winkel heeft geëist dat ze werd rondgeleid met het argument dat ze anders werd gediscrimineerd.
De kantonrechter kan zich indenken dat als gevolg van dit incident en de als dwingend omschreven opstelling van [eiseres] een verstoorde verhouding is ontstaan tussen de [naam winkel] -medewerkers en [eiseres] . Dat door de [naam winkel] -medewerkers op dat moment niet is onderzocht welke (andere) aanpassing voor [eiseres] doeltreffend was, kan de medewerkers dan ook niet worden verweten. Er is in ieder geval geen reden om aan te nemen dat de weigering om [eiseres] nog langer aan de arm door de winkel te begeleiden te maken had met haar visuele beperking of transitie, zoals [eiseres] betoogt.
3.4.
[eiseres] stelt zich ook op het standpunt dat zij werd geïntimideerd. Ter zitting heeft [eiseres] dit uitgewerkt door te verwijzen naar de door haar overgelegde brief van haar ambulante zorgbegeleider, de heer [C] van 25 juni 2019 en een brief van Transgendernetwerk Nederland van 27 november 2019. Zij heeft toegelicht dat zij erg geschrokken is van de verklaringen van de betreffende [naam winkel] -medewerkers over haar hygiëne, zij heeft bestreden dat zich op dat gebied problemen bij haar voordeden en heeft aangegeven dat zij het gevoel heeft dat haar allerlei ziektes worden toegeschreven en dat zij anders behandeld wordt dan andere blinde personen. Zij heeft er op gewezen dat blijkens de brief van Transgendernetwerk sprake is van een gebrek aan sociale acceptatie van transgenders, dat zich onder meer uit in micro agressies, zoals de suggestie dat transgenders walgelijk, vies of viespeuk zijn.
De kantonrechter kan zich voorstellen dat [eiseres] geraakt is door de overgelegde verklaringen. Daargelaten de vraag of het [naam winkel] personeel terecht problemen is gaan ervaren met de staat van hygiëne van [eiseres] , bestaat er echter geen grond voor het vermoeden van [eiseres] dat die problemen het gevolg zijn van een gebrek aan sociale acceptatie van haar als transgender. Reeds het gegeven dat [eiseres] al vele jaren lang na haar transitie - welke term de kantonrechter van [eiseres] zelf heeft overgenomen - in de betreffende [naam winkel] hulpvaardig door de winkel is geleid staat aan dat vermoeden in de weg. De overgelegde verklaringen maken bovendien melding van concrete ervaringen van het personeel, die niet zijn terug te brengen op een mogelijke vooringenomenheid van het personeel ten opzichte van (blinde) transgenders.
Er is dus geen reden om aan te nemen dat er sprake is van intimidatie in de zin van de WGBH/CZ of de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen (WGB).
3.5.
Uit de stukken blijkt dat [eiseres] zich enige tijd na het incident via [naam organisatie] , op een overigens zeer correcte manier, heeft gemeld bij het hoofdkantoor van [naam winkel] , [gedaagde] . Zij heeft [gedaagde] gevraagd om overleg over een doeltreffende aanpassing. Op dat moment had [gedaagde] een open gesprek moeten aangaan met [eiseres] . Ze had haar moeten vertellen dat haar hygiëne en inmiddels ook haar gedrag door de medewerkers als een probleem werd ervaren, zodat het [eiseres] duidelijk werd wat het probleem was en beide partijen de gelegenheid hadden om hier eventueel wat aan te doen. Pas in deze procedure heeft [eiseres] uit verklaringen van [naam winkel] -medewerkers kunnen lezen wat de reden was waarom zij haar niet meer aan de arm door de winkel wilden begeleiden.
3.6.
[gedaagde] had [eiseres] niet alleen moeten informeren over de reden van de weigering van haar medewerkers om haar aan de arm te nemen, ze had ook moeten werken aan een oplossing, die ook een andere kon zijn dan begeleid door de winkel lopen.
Zij had de door haar aangeboden aanpassing, namelijk het pakken van de gevraagde producten of een aantal productvarianten door de medewerkers, met [eiseres] moeten bespreken en moeten nagaan of dit voor haar een goede aanpassing was. In dat kader had zij aan [eiseres] in ieder geval de vraag moeten stellen waarom het voor haar zo belangrijk is dat ze wordt begeleid door een winkel waarin de getoonde producten niet kan zien en waarvan in veel gevallen aftasten ervan ook geen meerwaarde lijkt te hebben. [gedaagde] heeft dit niet gedaan en heeft in plaats daarvan kennelijk de onvrede van de medewerkers van de [naam winkel] vestiging als uitgangspunt overgenomen. Naar aanleiding van een vraag van de kantonrechter heeft [eiseres] voor het eerst op de zitting gelegenheid gekregen uit te leggen dat zij begeleid door de winkel wil lopen omdat haar dit een gevoel van zelfstandigheid geeft en omdat zij vermoedt dat de medewerkers haar anders niet alle producten tonen en informatie geven. Uit de stukken blijkt dat [gedaagde] ook na het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens niet actief en in overleg heeft bekeken in hoeverre een oplossing mogelijk was. [gedaagde] heeft slechts een zeer algemeen geformuleerd voornemen geuit dat zij [eiseres] waar mogelijk zal helpen en is niet met [eiseres] in overleg getreden.
3.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat [gedaagde] toerekenbaar tekortgeschoten is in haar onderzoeksplicht en daardoor verboden onderscheid heeft gemaakt in de zin van de WGBH/CZ, hetgeen onrechtmatig is jegens [eiseres] . De door [eiseres] gevorderde verklaring van recht zal dan ook worden toegewezen.
Nu niet is komen vast te staan dat er sprake is van intimidatie, wordt het door [eiseres] gevorderde verbod hiertoe afgewezen.
Immateriële schadevergoeding
3.8.
Artikel 6:106 BW bepaalt in welke gevallen een benadeelde recht heeft op de vergoeding van immateriële schade. Eén van die gevallen is als de benadeelde in zijn/haar persoon is aangetast. De aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde kunnen meebrengen dat sprake is van een aantasting van de persoon anders dan in het geval van lichamelijk letsel of schending in zijn eer of goede naam. De Hoge Raad heeft in een arrest van 15 maart 2019 (ECLI:NL:HR:2019:376, NJ 2019, 162) uitdrukkelijk overwogen dat van een aantasting in de persoon niet al sprake is bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
3.9.
Uit het hiervoor overwogene blijkt dat het onrechtmatig handelen van [gedaagde] is gelegen in haar inactieve en niet-oplossingsgerichte houding na een incident in 2017.
Dit doet echter niet af aan het feit dat [eiseres] jarenlang door [naam winkel] -medewerkers op doeltreffende wijze is bijgestaan in de winkel. Dat hieraan in 2017 een einde is gekomen, is het gevolg van klachten van [naam winkel] -medewerkers over de hygiëne van [eiseres] en een incident dat daarna heeft plaatsgevonden. Het heeft niets te maken met de visuele beperking of transitie van [eiseres] . Er is ook geen aanleiding om aan te nemen dat [gedaagde] geen aanpassingen heeft willen doen om de belemmering van de visuele handicap voor [eiseres] zo goed mogelijk weg te nemen. Voor een immateriële schadevergoeding is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook geen plaats. Bij dit oordeel wordt rekening gehouden met het feit dat [eiseres] al een vorm van genoegdoening heeft gehad, gelet op het voor [gedaagde] negatieve oordeel van het College voor de Rechten van de Mens en dit oordeel ook is gepubliceerd. De gevorderde immateriële schadevergoeding wordt afgewezen.
Wekelijkse begeleiding door de winkel
3.10.
Op de zitting heeft [gedaagde] aangegeven dat er in het [naam winkelfiliaal] in [vestigingsplaats 2] personeelswisselingen zijn geweest en dat de huidige filiaalmanager [eiseres] één keer per week aan de arm door de winkel wil begeleiden. [eiseres] heeft daarop verklaard dat er teveel gebeurd is en dat zij niet het gevoel heeft dat zij oprecht door [naam winkel] -medewerkers wordt geholpen. Het vertrouwen om naar [naam winkel] te kunnen en willen gaan ontbreekt bij haar. Gelet op deze verklaringen is het belang van [eiseres] bij haar vordering zoals hiervoor opgenomen onder 2.6 onder a komen te vervallen. Die vordering wordt daarom afgewezen.
Proceskosten
3.11.
De kantonrechter ziet in de uitkomst van deze procedure aanleiding om [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure. Rekening houdend met het feit dat [eiseres] bij toevoeging procedeert, worden deze kosten aan de zijde van [eiseres] begroot op:
- informatiekosten
€ 1,64
- salaris gemachtigde
€ 480,00
(2 punten x tarief € 240)
- griffierecht
€ 81,00
Totaal
€ 562,64
4. De beslissing
De kantonrechter:
4.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] ;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 562,64, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 december 2019.