ECLI:NL:RBMNE:2019:6316

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 oktober 2019
Publicatiedatum
15 januari 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1375
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag op grond van de Participatiewet na eerdere afwijzingen en gebrek aan nieuwe feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere en eisers, die gezamenlijk een aanvraag voor bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) hadden ingediend. De aanvraag werd oorspronkelijk afgewezen op 19 oktober 2018, waarna eisers bezwaar maakten. Het bezwaar werd op 18 februari 2019 ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep door eisers.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers in het verleden meerdere aanvragen voor bijstand hebben ingediend, die telkens zijn afgewezen. De rechtbank heeft de eerdere besluiten van verweerder in aanmerking genomen en geconcludeerd dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gepresenteerd die de afwijzing van de derde aanvraag zouden kunnen rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat de verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de situatie van eisers niet in relevante mate was gewijzigd ten opzichte van hun eerdere aanvragen.

De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en het bestreden besluit van verweerder in stand gelaten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1375

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiser](eiser) en
[eiseres](eiseres), te [woonplaats] , gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. S. Maachi),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: mr. M.K. Riemersma).

Procesverloop

Bij besluit van 19 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers voor bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen. Eisers hebben hiertegen bezwaar ingediend.
Bij besluit van 18 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 15 april 2018 hebben eisers een eerste aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Pw. Deze aanvraag is bij besluit van 30 mei 2018 afgewezen, omdat verweerder het recht op bijstand van eisers niet kon vaststellen. Volgens verweerder heeft eiser geen duidelijk kunnen verschaffen over de aard, de duur en de omvang van de detacheringscontracten en over het aantal contracten. Ook bestond er volgens verweerder onduidelijk over (het ontbreken van) diverse voorwaarden en garanties en over de hoogte van het loon. Het bezwaar van eisers tegen dit besluit heeft verweerder bij besluit op bezwaar van 26 september 2018 ongegrond verklaard. Het besluit van 26 september 2018 staat inmiddels in rechte vast.
2. Op 8 juni 2018 hebben eisers voor de tweede keer een bijstandsuitkering aangevraagd, wederom met als ingangsdatum 15 april 2018. Deze aanvraag is bij besluit van 24 juli 2018 afgewezen, omdat er volgens verweerder niet was gebleken van nieuwe feiten of veranderende omstandigheden ten opzichte van de eerste aanvraag. Ook het besluit van 24 juli 2018 staat inmiddels in rechte vast.
3. Op 12 september 2018 hebben eisers voor de derde keer een bijstandsuitkering aangevraagd, ook nu weer met als ingangsdatum 15 april 2018. Ter onderbouwing van deze aanvraag hebben eisers de volgende stukken ingebracht:
-een arbeidsovereenkomst tussen eiser en [werkgever] B.V. ( [werkgever] ), ingaande
per 1 september 2018;
-diverse stukken die inzage geven in de financiële situatie van eisers;
-salarisstroken over de maanden oktober en november 2018 en een jaaropgave over 2018;
-een brief van [werkgever] van 30 november 2018, betreffende een toelichting op aangebrachte correcties op salarisafschriften over maanden tot september 2018, met name waar het gaat over het vakantiegeld.
4. De periode die ter beoordeling staat, loopt van 15 april 2018 tot en met 19 oktober 2018.
5. Over de periode van 15 april 2018 tot en met 24 juli 2018 heeft al besluitvorming plaatsgevonden, in die zin dat de aanvraag om bijstand van eisers door verweerder is afgewezen. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat er geen aanleiding is geweest om de besluitvorming over deze periode in volle omvang opnieuw te doen. Verweerder heeft de aanvraag, voor zover die ziet op de periode van 15 april 2018 tot en met 24 juli 2018, mogen afwijzen onder verwijzing naar de eerdere afwijzende besluitvorming over deze periode. Verweerder heeft zich namelijk terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eisers aan hun onderhavige aanvraag geen nieuwe feiten of omstandigheden ten grondslag hebben gelegd die afbreuk kunnen doen aan de besluiten van 24 juli 2018 en 26 september 2018. De ingebrachte arbeidsovereenkomst heeft een ingangsdatum van 1 september 2018. Dit stuk heeft dus geen betrekking op de periode van
15 april 2018 tot en met 24 juli 2018. Dit geldt ook voor de salarisstroken over de maanden oktober en november 2018 en de diverse stukken die inzage geven in de financiële situatie van eisers. De jaaropgave over 2018 en de brief van [werkgever] van 30 november 2018 geven geen inzicht in de opbouw van het vakantiegeld en andere reserveringen.
6. Over de periode van 25 juli 2018 tot en 11 september 2018 heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden. In beginsel verleent een bestuursorgaan geen bijstand over een periode die voorafgaat aan de aanvraag. In het onderhavige geval heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het rechtvaardigen om van dit beginsel af te wijken. Eisers hebben geen beroepsgrond ingediend tegen dit onderdeel van het bestreden besluit.
7. Verweerder heeft de onderhavige aanvraag ook afgewezen voor zover die betrekking heeft op de periode van 12 september 2018 tot en met 19 oktober 2018. Hiertoe heeft verweerder mogen verwijzen naar de eerdere afwijzende besluitvorming. Verweerder heeft zich namelijk terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de situatie van eisers niet in relevante mate was gewijzigd ten opzichte van hun situatie ten tijde van hun eerdere aanvragen. Door middel van de ingebrachte arbeidsovereenkomst en de salarisstroken over oktober en november 2018 heeft eiser meer inzicht verschaft in de hoogte van zijn loon en de omvang van zijn arbeid. Dit neemt evenwel niet weg dat eiser nog steeds geen helderheid heeft verschaft over de diverse andere onduidelijkheden, zoals die in rechtsoverweging 1 zijn omschreven. Ook door middel van de andere ingebrachte stukken heeft eiser deze helderheid niet kunnen verschaffen. Aldus heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het recht van eisers op bijstand nog steeds niet kan worden vastgesteld. Verweerder heeft de derde aanvraag dus mogen afwijzen onder verwijzing naar de eerdere besluitvorming.
8. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit blijft in stand. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
mr. O.T.J.A., griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.