ECLI:NL:RBMNE:2019:6349

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 december 2019
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2386
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake WIA-uitkering door gebrek aan bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 december 2019 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep van eiseres tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had een WGA-loonaanvullingsuitkering aangevraagd, maar had geen bezwaar gemaakt tegen een eerder besluit van 31 augustus 2018, waarin haar een uitkering in de klasse 45-55% was toegekend. De werkgever van eiseres had wel bezwaar gemaakt, wat leidde tot een herziening van de uitkering naar 80-100%. Eiseres stelde dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was en ging in beroep tegen het bestreden besluit van het UWV.

De rechtbank oordeelde dat eiseres verwijtbaar geen bezwaar had gemaakt tegen het eerdere besluit. Artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat geen beroep kan worden ingesteld door een belanghebbende die redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt. De rechtbank concludeerde dat eiseres, ondanks haar gezondheidsproblemen, zelf bezwaar had moeten maken. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres niet-ontvankelijk en wees op de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van bezwaar in bestuursrechtelijke procedures en de verantwoordelijkheden van belanghebbenden in dergelijke zaken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2386

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.A. van Ham),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.H.J. van Kuilenburg).

Procesverloop

Met het besluit van 31 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres met ingang van 21 oktober 2018 een WGA-loonaanvullingsuitkering (lau) op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) toegekend in de klasse 45-55%.
De werkgever heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Met het besluit van 7 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de werkgever gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat eiseres vanaf 21 oktober 2018 een WGA lau-uitkering ontvangt in de klasse 80-100%.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2019. Eiseres is verschenen, vergezeld door een vriend en bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

Inleiding
1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering. Per einde van de wachttijd, op 16 januari 2017, is eiseres in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WIA- uitkering op basis van 47,28% arbeidsongeschiktheid. Eiseres maakte bewaar tegen die beslissing, maar dat bezwaar werd op 10 juli 2017 ongegrond verklaard.
2. Omdat vervolgens de termijn van de loongerelateerde WIA-uitkering verstrijkt heeft verweerder in 2018 beoordeeld of eiseres in aanmerking komt voor een WIA loonaanvullingsuitkering. Verweerder concludeert dan dat eiseres arbeidsongeschikt is in de klasse 45-55% en kent aan eiseres een op dit percentage gebaseerde WGA-loonaanvullingsuitkering toe. Eiseres maakt tegen dit besluit geen bezwaar.
3. De werkgever van eiseres, [werkgever] , is het met het besluit van 31 augustus 2018 niet eens omdat aan het besluit van 31 augustus 2018 geen actueel verzekeringskundig onderzoek ten grondslag lag. De werkgever maakt daarom wel bezwaar. Verweerder acht dit bezwaar terecht en heeft daarom een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht. Hieruit volgt dat eiseres meer medische beperkingen heeft. Verweerder past de functionele mogelijkhedenlijst aan. Dit leidt tot de conclusie dat eiseres 80-100% arbeidsongeschikt is in de klasse 80-100% en tot het bestreden besluit.
4. Eiseres gaat vervolgens in beroep. Volgens eiseres heeft verweerder haar beperkingen onderschat. Zij stelt in beroep dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA).
De beoordeling
5. De vraagt die de rechtbank allereerst moet beantwoorden of eiseres in haar beroep kan worden ontvangen. Artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) - voor zover hier van belang - bepaalt dat geen beroep kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt.
6. Eiseres erkent en ook de rechtbank stelt vast dat eiseres zelf geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 31 augustus 2018. De rechtbank dient hier dus te beoordelen of dit eiseres redelijkerwijs kan worden verweten.
7. In dat kader acht de rechtbank van belang dat de toekenning van de WGA-loonaanvullingsuitkering bij het besluit van 31 augustus 2018 was gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 47,28%. Vervolgens is de WIA loonaanvullingsuitkering vastgesteld in de klasse 45-55% en daartegen is eiseres niet in bezwaar gegaan. Wel is eiseres in beroep gegaan, niet vanwege het verschil in percentages tussen haar loongerelateerde uitkering en de loonaanvullingsuitkering, maar omdat zij meent dat zij niet alleen volledig arbeidsongeschikt is, maar ook duurzaam.
Naar het oordeel van de rechtbank had eiseres deze grond ook tegen het besluit van besluit van 31 augustus 2018 kunnen aanvoeren. Uit wat eiseres in de stukken en ter zitting heeft aangevoerd blijkt niet dat dat dit anders was. De rechtbank weegt hierbij ook mee dat verweerder eiseres nadrukkelijk heeft gewezen, op het belang van het voeren van bezwaar voor de ontvankelijkheid in een eventuele beroepsprocedure. Dat eiseres geen bezwaar heeft ingesteld kan aan haar worden verweten.
8. Wat eiseres hiertegen nog heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank zal dit hier uitleggen.
9. Eiseres stelt weliswaar dat de werkgever mede namens haar bezwaar heeft gemaakt en dat dit blijkt uit het feit dat zij dit hebben besproken en dat zij toestemming heeft gegeven voor het bezwaar. De rechtbank is van oordeel dat dit niet is gebleken of aannemelijk is geworden. Uit de overgelegde correspondentie van eiseres met haar coach, de heer [A] , blijkt dat de werkgever laat weten in bezwaar te gaan en dat zij overeenkomen dat eiseres een melding van een verslechterde gezondheidssituatie zal doen bij verweerder. Uit de stukken en de toelichting blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het bezwaar ook (mede) namens eiseres is ingediend.
10. Aan het feit dat het in die tijd niet goed ging met eiseres, kan gelet op de geldende rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep door de rechtbank niet de waarde worden toegekend die eiseres voor ogen staat. Eiseres had ondanks dat het niet goed met haar ging, eventueel met hulp van een derde, zelf bezwaar moeten maken. De rechtbank merkt daarbij op dat het voor eiseres in die periode ook mogelijk was om met de verzuimcoach over de situatie contact te hebben.
11. Gelet op wat hiervoor is besproken is het aan eiseres naar het oordeel van de rechtbank dan ook redelijkerwijs verwijtbaar dat zij geen bezwaar heeft gemaakt. De conclusie is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
12. Ter zitting zijn partijen gewezen op de mogelijkheid om tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen op de hieronder vermelde wijze.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.A. Willems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 december 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.