In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 21 augustus 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure tussen een verzoekster en een besloten vennootschap. De verzoekster, die in dienst was bij de verweerster als Backoffice manager, verzocht de kantonrechter om de verweerster te veroordelen tot betaling van een aanzegvergoeding van € 2.706,67 bruto, omdat de verweerster niet had voldaan aan de aanzeggingsverplichting zoals vastgelegd in artikel 7:668 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. De arbeidsovereenkomst van de verzoekster eindigde op 1 mei 2019, maar de verweerster had haar niet tijdig geïnformeerd over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst.
De procedure verliep zonder de aanwezigheid van de verweerster, die niet op de zitting verscheen. De verzoekster was wel aanwezig, vergezeld door haar gemachtigde. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verweerster op de hoogte was van de zitting, maar desondanks niet is verschenen. De verzoekster heeft bewijs geleverd dat de verweerster eerder had toegezegd het verzochte bedrag te betalen.
De kantonrechter oordeelde dat het verzoek van de verzoekster niet ongegrond of onrechtmatig was en heeft het verzoek toegewezen. De verweerster werd veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en werd ook veroordeeld in de proceskosten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte werd afgewezen.