ECLI:NL:RBMNE:2019:6465

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 augustus 2019
Publicatiedatum
5 maart 2020
Zaaknummer
7879841 AE VERZ 19-38
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde van de arbeidsovereenkomst en aanzeggingsverplichting in civiel recht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 21 augustus 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure tussen een verzoekster en een besloten vennootschap. De verzoekster, die in dienst was bij de verweerster als Backoffice manager, verzocht de kantonrechter om de verweerster te veroordelen tot betaling van een aanzegvergoeding van € 2.706,67 bruto, omdat de verweerster niet had voldaan aan de aanzeggingsverplichting zoals vastgelegd in artikel 7:668 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. De arbeidsovereenkomst van de verzoekster eindigde op 1 mei 2019, maar de verweerster had haar niet tijdig geïnformeerd over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst.

De procedure verliep zonder de aanwezigheid van de verweerster, die niet op de zitting verscheen. De verzoekster was wel aanwezig, vergezeld door haar gemachtigde. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verweerster op de hoogte was van de zitting, maar desondanks niet is verschenen. De verzoekster heeft bewijs geleverd dat de verweerster eerder had toegezegd het verzochte bedrag te betalen.

De kantonrechter oordeelde dat het verzoek van de verzoekster niet ongegrond of onrechtmatig was en heeft het verzoek toegewezen. De verweerster werd veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en werd ook veroordeeld in de proceskosten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 7879841 AE VERZ 19-38 CS/30362
Beschikking van 21 augustus 2019
inzake
[verzoekster],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: DAS,
tegen:
de besloten vennootschap
[verweerster] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
niet verschenen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Hoe deze procedure is verlopen, blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift van [verzoekster] , dat door de rechtbank is ontvangen op 28 juni 2019;
- de oproepingsbrief die door de rechtbank is gestuurd aan de advocaat mr. [A] , die eerder optrad voor [verweerster] ;
- de brief van mr. [A] , waarin hij de rechtbank meedeelt dat hij in deze procedure niet voor [verweerster] optreedt.
1.2.
Op 6 augustus 2019 is de zaak op een zitting met de rechter besproken. [verzoekster] is verschenen met haar gemachtigde P. Sium. [verweerster] was niet aanwezig. Van de zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
De rechter heeft besloten dat de uitspraak vandaag is.

2.De beoordeling

2.1.
[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 1981, is op 1 mei 2018 in dienst getreden bij [verweerster] in de functie van Backoffice manager voor een loon van € 2.800,-- bruto per maand. De overeenkomst (voor bepaalde tijd) is geëindigd op 1 mei 2019.
2.2.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter [verweerster] te veroordelen tot betaling van een aanzegvergoeding van € 2.706,67 bruto, met rente en kosten. Op grond van artikel 7:668 lid 1 BW moest [verweerster] [verzoekster] schriftelijk uiterlijk een maand voordat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege zou eindigen informeren:
a. over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst; en
b. bij voortzetting, over de voorwaarden waaronder zij de arbeidsovereenkomst wilde voortzetten. [verzoekster] heeft vóór 31 maart 2019 hierover niets vernomen van [verweerster] en maakt daarom aanspraak op de in lid 3 van dit wetsartikel genoemde vergoeding.
2.3.
[verweerster] heeft door niet te verschijnen geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid te reageren op het verzoek van [verzoekster] . Op de zitting heeft [verzoekster] aan de rechter een aangetekende brief getoond, waarbij zij de oproepingsbrief van de rechtbank en het verzoekschrift ook aan [verweerster] heeft gestuurd. De rechtbank stelt op basis daarvan vast dat [verweerster] op de hoogte was van de zitting, maar desondanks niet is verschenen. Uit de brief van mr. [A] kan verder worden afgeleid dat [verweerster] eerder aan [verzoekster] heeft toegezegd dat het in deze procedure verzochte bedrag zou worden betaald.
2.4.
Het verzoek tot betaling van de vergoeding van artikel 7:668 lid 3 BW komt de kantonrechter niet ongegrond of onrechtmatig voor. Het verzoek wordt daarom toegewezen, met daarover de wettelijke rente zoals [verzoekster] dat heeft verzocht.
2.5.
[verweerster] zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De kantonrechter stelt de proceskosten aan de zijde van [verzoekster] vast op € 651,-- (€ 231,- aan griffierecht en € 420,- (2 punten x € 210,-) aan salaris voor de gemachtigde).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [verweerster] aan [verzoekster] te betalen € 2.706,67 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt [verweerster] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de kant van [verzoekster] vastgesteld op 651,--;
3.3. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.M.G. de Weerd en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 augustus 2019.