ECLI:NL:RBMNE:2019:6497

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 oktober 2019
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
7666456 UC EXPL 19-3664
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid kentekenhouder voor parkeerkosten en schadevergoeding bij treintje rijden

In deze zaak heeft Q-Park Operations Netherlands B.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die als kentekenhouder van een voertuig wordt beschouwd. De vordering betreft een bedrag van € 414,00, dat bestaat uit parkeerkosten en een schadevergoeding wegens het zogenaamde 'treintje rijden' in de parkeergarage La Vie in Utrecht. De gedaagde heeft de auto op de betreffende dag uitgeleend aan haar zoon en zijn vrienden, en stelt daarom niet aansprakelijk te zijn voor de vordering van Q-Park. Tijdens de comparitie zijn videobeelden getoond die bevestigen dat er met het voertuig 'treintje is gereden'. De kantonrechter oordeelt dat er geen wettelijke basis is om de kentekenhouder zonder meer als contractspartij van Q-Park aan te merken. De rechter benadrukt dat de algemene voorwaarden van Q-Park bepalen dat de parkeerder, en niet de kentekenhouder, aansprakelijk is voor de kosten. De kantonrechter concludeert dat de gedaagde niet voldoende bewijs heeft geleverd dat een andere persoon de parkeerder was. De vordering van Q-Park voor het tarief van de verloren kaart en de schadevergoeding wordt toegewezen, evenals de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7666456 UC EXPL 19-3664 BEv/35170
Vonnis van 30 oktober 2019
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
Q-Park Operations Netherlands B.V.,
gevestigd in Maastricht,
verder ook te noemen Q-Park,
eisende partij,
gemachtigde: mr. C.F.P.M. Spreksel,
tegen:
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J.G. Borgesius.

1.De procedure

Q-Park heeft [gedaagde] gedagvaard en een vordering tegen haar ingesteld tot betaling van € 414,00 te vermeerderen met rente en proceskosten. Als reactie op de dagvaarding heeft de gemachtigde van [gedaagde] op 3 juni 2019 een conclusie van antwoord bij deze rechtbank ingediend. Daarna is op 17 juli 2019 een tussenvonnis gewezen waarin een comparitie is bepaald en die comparitie is gehouden op 1 oktober 2019. Daarbij waren een kantoorgenoot van mr. Spreksel en [gedaagde] en haar gemachtigde, mr. Borgesius, aanwezig. Daarna volgt dit vonnis.

2.Het geschil en de beoordeling daarvan

2.1.
Q-Park exploiteert onder andere de parkeergarage La Vie in Utrecht.
2.2.
Het parkeermanagementsysteem en de camera’s van Q-Park hebben geregistreerd dat met het voertuig met kenteken [kenteken] (type: Seat Ibiza) op 28 november 2018 gebruik is gemaakt van de parkeergarage La Vie en dat dit voertuig de parkeergarage is uitgereden door bumperklevend achter een voorganger onder de slagboom door te rijden, het zogenaamde “treintje rijden”.
2.3.
Q-Park vordert nu op grond van haar algemene voorwaarden betaling van € 60,00 - dat is het tarief bij ‘verloren kaart’ - voor het parkeren en een schadevergoeding van € 300,00 vanwege het zogenoemde ‘treintje-rijden’ en de gevaren daarvan. [gedaagde] is het daar niet mee eens. Zij stelt weliswaar de kentekenhouder van de auto te zijn, maar niet de parkeerder die heeft “treintje gereden”. Zij had haar auto op die bewuste dag uitgeleend aan haar zoon en twee vrienden van hem. Zij stelt daarom geen overeenkomst met Q-Park te hebben gesloten.
2.4.
De kantonrechter oordeelt dat op grond van de door de gemachtigde van Q-Park tijdens de comparitie getoonde videobeelden buiten twijfel staat dat er met de voornoemde Seat is “treintje gereden”.
2.5.
De kantonrechter benadrukt dat er geen wettelijke basis is om de kentekenhouder zonder meer als contractspartij van Q-Park aan te merken. De Wegenverkeerswet biedt daartoe geen aanknopingspunten. De enkele omstandigheid dat een parkeergarage in de rechtspraak als een openbare weg wordt aangemerkt, leidt er evenmin toe dat [gedaagde] daarom als kentekenhouder aansprakelijk is voor een civielrechtelijke vordering van de exploitant van een parkeergarage. De algemene voorwaarden van Q-Park bieden ook geen basis om de kentekenhouder zonder meer als contractspartij aan te merken. Daarin staat namelijk dat de parkeerder (degene die het voertuig in of op de parkeerfaciliteit brengt) een bedrag aan parkeergeld verschuldigd is en daarmee contractspartij is.
2.6.
Bij het inrijden van de parkeergarage komt een overeenkomst tot stand met Q-Park. Het enige aanknopingspunt voor de persoon van de contractspartij – de parkeerder in de zin van de voorwaarden van Q-Park – is het kenteken van de inrijdende auto. Dat is de parkeerders ook bekend. Dat maakt dat van de kentekenhouder kan worden verwacht dat, als een ander de auto parkeerde, zij daarover aan Q-Park informatie verstrekt waarmee Q-Park daadwerkelijk die ander tot betaling kan aanspreken.
De stelling van [gedaagde] dat zij haar auto op 28 november 2018 aan haar zoon had uitgeleend, is daartoe ontoereikend. [gedaagde] heeft een schriftelijke verklaring van haar zoon overgelegd dat haar verhaal bevestigt. In de verklaring staat dat hij de auto heeft geleend met twee vrienden; wie er reed is niet bekend. Die verklaring is alleen door de zoon ondertekend en noch van hem, noch van de anderen zijn adresgegevens bijgevoegd.
Daarmee is naar het oordeel van de kantonrechter in deze zaak niet voldoende duidelijk dat niet [gedaagde] als de kentekenhouder, maar een concrete ander of anderen ‘parkeerder’ in de zin van de voorwaarden is of zijn en op grond daarvan kunnen worden aangesproken.
Q-Park kon op basis van de informatie die zij gaf geen verdere stappen zetten en bij die stand van zaken kan zij jegens [gedaagde] aanspraak maken op betaling. Dat [gedaagde] ook een verklaring heeft overgelegd die steun biedt aan haar stelling dat zij die dag niet in de parkeergarage was maakt dat niet anders.
2.7.
Omdat [gedaagde] een consument is, moeten de bedingen in de algemene voorwaarden waar Q-Park zich op beroept getoetst worden aan Richtlijn 93/13/EEG over oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (de richtlijn).
Volgens artikel 3, lid 1, van de richtlijn wordt een beding als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. Op grond van de bijlage bij deze richtlijn kan een beding dat tot doel of tot gevolg heeft de consument die zijn verbintenissen niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen, als oneerlijk beding worden aangemerkt (artikel 1, onder e, van de bijlage in samenhang met artikel 3, lid 3, van de richtlijn).
2.8.
Vanwege het ‘treintje rijden’ is de vordering voor wat betreft het tarief ‘verloren kaart’ van € 60,00 toewijsbaar. De door Q-Park gevorderde aanvullende schadevergoeding in verband met het treintje rijden is, gelet op hetgeen door Q-Park is gesteld over de beoogde preventieve werking daarvan, de gevaarzetting voor andere verkeersdeelnemers en de gemotiveerde onderbouwing van Q-Park van de hierdoor door haar geleden schade, niet oneerlijk in de zin van de richtlijn. De vordering van € 300,00 aan aanvullende schadevergoeding is daarom ook toewijsbaar.
2.9.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom van € 360,00 is niet weersproken en zal worden toegewezen zoals hierna in de beslissing is vermeld.
2.10.
Gelet op de bij de dagvaarding overgelegde aanmaning als bedoeld in artikel 6:96
lid 6 van het Burgerlijk Wetboek wordt het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten ook toegewezen.
2.11.
De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten wordt niet toegewezen omdat niet is gesteld of gebleken dat Q-Park deze kosten al daadwerkelijk aan haar gemachtigde heeft betaald of met de betaling daarvan in verzuim verkeert en als zodanig vermogensschade heeft geleden.
2.12.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Q-Park worden begroot op:
- dagvaarding € 85,14
- griffierecht € 121,00
- salaris gemachtigde €
144,00(2 punten x tarief € 72,00)
totaal € 350,14

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Q-Park te betalen: € 360,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 november 2018 tot de voldoening;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Q-Park € 54,00 aan buitengerechtelijke incassokosten te betalen;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Q-Park, begroot op € 350,14, waarin begrepen € 144,00 aan salaris gemachtigde;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2019.