ECLI:NL:RBMNE:2019:6561

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 april 2019
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
16/220879-18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van goederen in Almere met voorwaardelijke ISD-maatregel

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 april 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1983 te Polen, die beschuldigd werd van twee diefstallen gepleegd op 5 november 2018 in Almere. De verdachte heeft bekend de diefstallen te hebben gepleegd, waarbij hij een shirt en een pet van [winkel 1] en een paar handschoenen van [winkel 2] heeft gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ISD-waardig is, maar heeft ook rekening gehouden met zijn inzet om zijn leven te beteren. De rechtbank heeft besloten om de verdachte een allerlaatste kans te geven in de vorm van een voorwaardelijke ISD-maatregel, ondanks zijn eerdere veroordelingen voor vergelijkbare feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 170 dagen, waarbij de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht. Daarnaast is de ISD-maatregel voor de duur van twee jaar opgelegd, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een behandeltraject. De rechtbank heeft benadrukt dat de verdachte moet voldoen aan deze voorwaarden om verdere recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/220879-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 april 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] (Polen),
gedetineerd in de [verblijfplaats] , te [plaatsnaam] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 19 februari 2019 en 10 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.C.M. Beneken genaamd Kolmer, en van hetgeen verdachte en zijn raadsman
mr. H.P.J. van der Eerden, advocaat te ’s-Gravenhage, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1.:
op 5 november 2018 te Almere een shirt en een pet van de [winkel 1] heeft gestolen;
2.:
primair:
op 5 november 2018 te Almere een paar handschoenen van de [winkel 2] heeft gestolen;
subsidiair:
op 5 november 2018 te Almere een paar handschoenen heeft verkregen en/of bij zich had, terwijl hij wist, althans had moeten vermoeden, dat deze waren gestolen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring van beide feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewezenverklaring 1.:
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend en de raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een aangifteformulier winkeldiefstal van de [winkel 1] , te Almere, ondertekend op 5 november 2018 (pagina 01 van proces-verbaalnummer 2018319011/ 2018319141);
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer op 10 april 2019.
Bewezenverklaring 2. primair:
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend en de raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- een in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 5 november 2018, genummerd PL0900-2018319141-1, opgemaakt door [politiefunctionaris] , agent van politie Eenheid Midden-Nederland, houdende de verklaring van [benadeelde] namens [winkel 2] (pagina’s 30 en 31 van proces-verbaalnummer 2018319011/ 2018319141);
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer op 10 april 2019.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 5 november 2018 te Almere een shirt en een pet, welke toebehoorden aan [winkel 1] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
primair
op 5 november 2018 te Almere een paar handschoenen, welke toebehoorden aan [winkel 2] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1. en 2. primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feiten 1. en 2. primair, telkens:diefstal.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte een voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van 2 jaren op te leggen, met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft gevorderd daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het reclasseringsadvies van [organisatie 1] van 27 maart 2019 op te leggen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat het reclasseringsadvies met verdachte is besproken en dat verdachte bereid is zich aan alle voorwaarden te houden. Verdachte heeft gesteld hulp nodig te hebben en hij heeft gevraagd om een laatste kans.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee winkeldiefstallen in Almere. Winkeldiefstallen zijn vervelende feiten die niet alleen de betreffende winkels, maar ook de maatschappij veel schade en overlast opleveren.
De rechtbank houdt rekening met de inhoud van de navolgende rapporten:
- een reclasseringsadvies van 12 september 2018, opgemaakt door [A] , reclasseringswerker bij [organisatie 2] ;
- een reclasseringsadvies (rechtszitting) van 27 maart 2019, opgemaakt door [B] , reclasseringswerker bij [organisatie 1] .
De rechtbank overweegt dat het niet de eerste keer is dat verdachte strafbare feiten van deze aard begaat. Verdachte is blijkens het uittreksel justitiële documentatie van 2 april 2019 veelvuldig onherroepelijk veroordeeld ter zake van (winkel)diefstallen. Hierna zijn vele pogingen gedaan om verdachte van het plegen van strafbare feiten te weerhouden.
Uit het reclasseringsadvies van [organisatie 2] van 12 september 2018 volgt onder meer dat het delictgedrag van verdachte samenhangt met verslechterde omstandigheden. De relatie van verdachte is verbroken, hij slaagt er niet in een baan te vinden omdat hij zijn identiteitspapieren is verloren en hij heeft geen inkomsten en geen woon- of verblijfplaats. Zijn alcoholgebruik nam fors toe, hetgeen een duidelijke samenhang heeft met zijn justitiecontacten. Verdachte is voornemens zijn leven anders vorm te geven en komt hierin oprecht over, maar lijkt de moeilijkheid hiervan te bagatelliseren. Als gevolg van problemen op alle leefgebieden wordt de kans op recidive hoog ingeschat. Geadviseerd wordt oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte een stelselmatige dader is in de zin van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht en ook voldoet aan de in dat artikel genoemde criteria voor oplegging van de ISD-maatregel. Bewezen is verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit voornoemd uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan deze feiten ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf. De in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Uit voornoemd rapport van 12 september 2018 blijkt dat ernstig rekening dient te worden gehouden met de mogelijkheid dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan. Daarnaast eist ook de veiligheid van goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane feiten.
Ook is voldaan aan de voorwaarden voor het opleggen van de ISD-maatregel uit de ‘Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers (in het bijzonder de vordering van de ISD-maatregel bij stelselmatige daders)’. Verdachte valt onder de definitie van stelselmatige dader; hij is immers een persoon van 18 jaar of ouder die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich opgemaakt zag worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één misdrijf in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijf.
De vele tot nu toe aan verdachte opgelegde straffen en behandeltrajecten leken niet te hebben geleid tot een verandering in het gedrag van verdachte.
Echter, op 27 maart 2019 heeft [organisatie 1] een aanvulling uitgebracht op het advies van 12 september 2018. In deze aanvulling wordt melding gemaakt van het feit dat verdachte heeft aangetoond dat hij identiteitspapieren, werk en huisvesting heeft geregeld. Daarnaast heeft hij zich zeer gemotiveerd getoond om niet meer terug te vallen in delictgedrag. De reclassering heeft daarom in deze aanvulling haar advies aangepast. Deze aanpassing houdt een allerlaatste kans in waarbij een forse voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd en waarbij verdachte strak ingekaderd wordt middels bijzondere voorwaarden. Ter zitting heeft mevrouw [B] van [organisatie 1] desgevraagd verklaard dat zij onder een “forse” voorwaardelijke gevangenisstraf een straf verstaat van ongeveer zes maanden.
Anders dan door [organisatie 1] geadviseerd zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen welke gelijk is aan de reeds in voorarrest doorgebrachte periode. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de lijvige justitiële documentatie, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank ziet, gelet op de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en de straffen die doorgaans voor dit soort feiten worden opgelegd geen ruimte om deze onvoorwaardelijke gevangenisstraf te combineren met een forse voorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de reclassering geadviseerd.
De rechtbank acht verdachte zondermeer ‘ISD-waardig’. Verdachte heeft inzet getoond om zijn leven te beteren en lijkt de doorslaggevende problemen, welke hebben geleid tot het advies van [organisatie 2] , te hebben aangepakt. De rechtbank is om die reden bereid om verdachte een
allerlaatste kanste geven om zijn leven over een andere boeg te gooien.
De rechtbank zal daarom, naast de voornoemde onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een voorwaardelijke ISD-maatregel opleggen met als bijzondere voorwaarden de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, zijnde een meldplicht bij de reclassering, de verplichting mee te werken aan ambulante behandeling (met een mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), een verplichting tot het hebben van minimaal vier dagen dagbesteding per week, de verplichting mee te werken aan een traject gericht op financiële hulpverlening indien dit wordt geïndiceerd en tot slot een verplichting om de reclassering toestemming te verlenen voor het raadplegen van relevante referenten, waaronder mevrouw [C] .

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 38p, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1. en 2. primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1. en 2. primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1. en 2. primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
170 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- legt aan verdachte op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders(ISD-maatregel) voor de duur van
2 jaar;
- bepaalt dat de ISD-maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij
een proeftijd van 2 (twee) jarenvast;
- als
algemene voorwaardengelden dat de verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat de verdachte:
* zich binnen twee dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij [organisatie 1] op het adres [adres] te [plaatsnaam] . Verdachte dient zich te blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
* zich laat behandelen door [.] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Deze behandeling start zo snel mogelijk en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte dient zich te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorg over het psychiatrische toestandsbeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
* minimaal vier dagen dagbesteding per week heeft;
* meewerkt aan een traject gericht op financiële hulpverlening, indien geïndiceerd door de reclassering. Hierbij dient verdachte de reclassering inzage te geven in zijn financiën;
* de reclassering toestemming verleent voor het raadplagen van relevante referenten, waaronder mevrouw [C] ;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.V.M. Gehlen, voorzitter, mrs. N.E.M. Kranenbroek en B.G.W.P. Heijne, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.A.L. van Dreumel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 april 2019.
Mr. N.V.M. Gehlen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 5 november 2018 te Almere een shirt en een pet, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [winkel 1] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 5 november 2018 te Almere een paar handschoenen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [winkel 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 november 2018 te Almere, een goed te weten een paar handschoenen heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.