In deze zaak heeft de kinderrechter op 11 juli 2019 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van vier minderjarigen, [voornaam van minderjarige 1], [voornaam van minderjarige 2], [voornaam van minderjarige 3] en [voornaam van minderjarige 4]. De kinderen waren onder toezicht gesteld en verbleven in een 24-uurs voorziening of pleeggezin. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, omdat de situatie van de kinderen verbeterd was sinds de uithuisplaatsing, maar een terugplaatsing bij de ouders op dat moment niet mogelijk was. De ouders, de vader en de moeder, hebben beiden hun eigen problemen en zijn niet in staat om de kinderen de stabiliteit en zorg te bieden die zij nodig hebben. De vader heeft weinig contact met de kinderen en de samenwerking met de hulpverlening verloopt moeizaam. De moeder heeft nog geen geschikte woning gevonden en kan daardoor ook niet voor de kinderen zorgen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het in het belang van de kinderen is om de uithuisplaatsing te verlengen tot 18 januari 2020, zodat er verder gewerkt kan worden aan de doelen van de ondertoezichtstelling en duidelijkheid kan komen over het perspectief van de kinderen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.