In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 1 oktober 2019, is een beschikking gegeven met betrekking tot de wijziging van het ouderlijk gezag en de vaststelling van een omgangsregeling voor een minderjarig kind, geboren in 2015. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.G. Ouwejan, heeft verzocht om samen met de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.J.L. Zwaan, belast te worden met het ouderlijk gezag over hun kind. De rechtbank heeft eerder op 13 februari 2018 een voorlopige omgangsregeling vastgesteld en de behandeling van de verzoeken pro forma aangehouden tot augustus 2018, in afwachting van ouderschapsbemiddeling.
Tijdens de zitting op 3 september 2019 zijn de verzoeken verder besproken. De vader heeft zijn verzoek om een omgangsregeling aangepast, waarbij hij nu vraagt om zijn kind van vrijdag 17.00 uur tot zondag 19.00 uur bij hem te laten verblijven. De moeder heeft aangegeven dat zij de communicatie met de vader verbeterd vindt, maar dat zij ook meer vertrouwen in hem wil krijgen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de omgang geleidelijk uit te breiden en de vader mede met het gezag te belasten.
De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen belemmeringen zijn om de vader mede met het gezag te belasten, gezien de verbeterde communicatie tussen de ouders en de voortgang in de ouderbegeleiding. De rechtbank heeft de zorgregeling vastgesteld, waarbij het kind vanaf de herfstvakantie 2019 om en om van vrijdag tot zondag bij de vader verblijft. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechtbank heeft afgewezen wat meer of anders is verzocht. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. P.J. Elferink, kinderrechter, in aanwezigheid van drs. M.G.M. van Rijnstra als griffier.