In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 december 2019 uitspraak gedaan in een verzoek van de vader tot vervanging van de gecertificeerde instelling (GI) en de bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing. De vader, die het gezag heeft over zijn twee minderjarige kinderen, verzocht om de GI te vervangen omdat hij meende dat de GI niet goed functioneerde en niet in overeenstemming met de rechtbankbeschikkingen handelde. De kinderrechter heeft de verzoeken van de vader afgewezen, waarbij zij de belangen van de kinderen en de moeder in overweging nam. De moeder en de kinderen gaven aan tevreden te zijn met de huidige GI en de manier waarop de ondertoezichtstelling werd uitgevoerd. De kinderrechter oordeelde dat de GI de belangen van de kinderen vooropstelde en dat de vader's argumenten niet voldoende waren om de GI te vervangen.
Daarnaast heeft de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing van de GI bekrachtigd. De GI had de vader een schriftelijke aanwijzing gegeven met betrekking tot de verzorging en opvoeding van de kinderen, die de vader niet wilde accepteren. De kinderrechter oordeelde dat de aanwijzing zorgvuldig was voorbereid en voldoende gemotiveerd, en dat de GI op een redelijke manier had gehandeld. De vader verklaarde dat hij zich niet aan de aanwijzing zou houden en in hoger beroep zou gaan, maar de kinderrechter verklaarde de beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
De uitspraak benadrukt het belang van samenwerking tussen ouders en de GI in het kader van ondertoezichtstelling en de noodzaak om de belangen van de kinderen voorop te stellen.