ECLI:NL:RBMNE:2019:6738

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 december 2019
Publicatiedatum
15 januari 2021
Zaaknummer
C/16/480901 / FO RK 19-725
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • P.J. Elferink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van echtscheidingsbeschikking en ouderschapsplan met betrekking tot kinderalimentatie en zorgregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 december 2019 een beschikking gegeven in een familierechtelijke kwestie tussen een vrouw en een man, die eerder getrouwd waren en inmiddels gescheiden zijn. De vrouw heeft verzocht om wijziging van de echtscheidingsbeschikking en het ouderschapsplan, met betrekking tot de kinderalimentatie en de zorgregeling voor hun twee minderjarige kinderen. De vrouw verzocht om een verhoging van de kinderalimentatie naar € 400,- per kind per maand en om een zorgregeling waarbij de kinderen om de week bij elke ouder verblijven. De man heeft verweer gevoerd en verzocht om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken.

De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw beoordeeld en vastgesteld dat de huidige zorgregeling, waarbij de kinderen om de week bij elke ouder verblijven, in het belang van de kinderen is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vrouw niet voldoende heeft onderbouwd waarom een wijziging van de zorgregeling noodzakelijk zou zijn. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om wijziging van de zorgregeling dan ook afgewezen.

Wat betreft de kinderalimentatie heeft de rechtbank vastgesteld dat de behoefte van de kinderen € 1.335,- per maand bedraagt. De rechtbank heeft de draagkracht van de man op € 1.189,- per maand vastgesteld en de draagkracht van de vrouw op € 201,- per maand. Na vergelijking van de draagkracht van beide ouders heeft de rechtbank bepaald dat de man € 675,- per maand aan kinderalimentatie moet betalen, met ingang van de datum van de beschikking. De rechtbank heeft de echtscheidingsbeschikking en het ouderschapsplan gewijzigd en een verdeling van de vakanties en feestdagen vastgesteld. De beschikking is gegeven door mr. P.J. Elferink, (kinder)rechter, en is openbaar uitgesproken op 9 december 2019.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummers: C/16/480901 / FO RK 19-725 (omgang)
C/16/480903 / FA RK 19-2862 (alimentatie)
Beschikking van 9 december 2019
in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M. Peeters,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. I.M. Redert.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de vrouw, met bijlagen 1 tot en met 8, binnengekomen op 15 mei 2019;
  • het verweerschrift van de man ten aanzien van de kinderalimentatie, met bijlagen 1 tot en met 12, binnengekomen op 5 juli 2019;
  • het F9-formulier van de man (met bijlagen 13 en 14) van 22 oktober 2019;
  • het F9-formulier van de vrouw (met bijlagen 9 tot en met 11) van 25 oktober 2019;
  • het verweerschrift van de man ten aanzien van de omgang, met zelfstandig verzoek en bijlagen 1 tot en met 7, binnengekomen op 31 oktober 2019.
1.2.
[voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] hebben op 4 november 2019 een gesprek gehad met de kinderrechter. Zij hebben verteld wat zij van de situatie vinden.
1.3.
De zaak is behandeld op de zitting van 5 november 2019. Partijen en hun advocaten en mevrouw [A] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) zijn naar de zitting gekomen.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn getrouwd geweest. Op [datum 1] 2012 zijn zij gescheiden.
2.2.
Partijen hebben twee zoons.
[minderjarige 1]en
[minderjarige 2], die op dit moment beiden twaalf jaar oud zijn.
2.3.
[voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] staan ingeschreven op het adres van de vrouw.
2.4.
Per 1 september 2019 hebben partijen een co-ouderschapregeling afgesproken waarbij [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] om de week bij iedere ouder zijn, waarbij het wisselmoment op zondag om 18:00 uur is.

3.De verzoeken en de beoordeling daarvan

3.1.
De vrouw verzoekt de rechtbank om de echtscheidingsbeschikking van [datum 2] 2012 en het ouderschapsplan van 2 april 2012 te wijzigen en:
  • een zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen één weekend per twee weken van vrijdag uit school tot zondag 18:00 uur bij de man verblijven en tijdens de helft van de vakanties en feestdagen, verdeeld volgens het schema uit het verzoekschrift van de vrouw;
  • te bepalen dat de vrouw de legitimatiebewijzen van de kinderen beheert en dat de man deze dient af te geven aan de vrouw;
  • te bepalen dat de man met ingang van de nieuwe zorgregeling een bijdrage van
€ 400,- per kind per maand aan de vrouw als kinderalimentatie moet betalen;
- te bepalen dat de vrouw gerechtigd is om de kinderbijslag aan te vragen en te behouden.
3.2.
De man voert verweer en verzoekt de rechtbank de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren of haar verzoeken af te wijzen. Daarnaast verzoekt de man de rechtbank te bepalen dat de vakantieregeling uit zijn verweerschrift zal gelden.
Zorgregeling
3.3.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om wijziging van de zorgregeling afwijzen. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
3.4.
Om te kijken of een zorgregeling moet worden gewijzigd, neemt de rechtbank het belang van de kinderen zoveel mogelijk als uitgangspunt. De rechtbank stelt zichzelf dus de vraag of een wijziging in het belang van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] is. In dit geval vindt de rechtbank dat dat niet zo is. [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] hebben de rechter verteld dat zij de regeling fijn vinden zoals hij nu is. Nu de regeling volgens de kinderen en de man gewoon goed loopt, vindt de rechtbank het niet in het belang van de kinderen om hier verandering in te brengen. De moeder heeft naar het oordeel van de rechtbank niet duidelijk onderbouwd waarom een wijziging van de zorgregeling wel in het belang van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] zou zijn. De rechtbank wijst het verzoek van de moeder daarom af.
3.5.
De rechtbank merkt hierbij op dat zij net als de Raad denkt dat het goed zou zijn als de ouders hulp zouden krijgen in de vorm van ouderschapsbemiddeling of een individueel traject. Vooral nu de vrouw aangeeft dat zij de situatie niet trekt. Via de gemeente zou zij met of zonder de man hulp kunnen zoeken om de situatie beter te maken of om te leren er beter mee om te kunnen gaan. Dit is ook in het belang van de kinderen.
Vakantie- en feestdagenregeling
3.6.
De rechtbank zal de echtscheidingsbeschikking van [datum 2] 2012 en het ouderschapsplan wijzigen en een verdeling van de vakanties- en feestdagen vaststellen zoals hierna onder ‘de beslissing’ beschreven. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot deze regeling is gekomen.
3.7.
De vrouw wil graag een duidelijke verdeling van de vakanties en feestdagen om onduidelijkheid en ruzie te voorkomen. De man is het niet helemaal eens met de verdeling van de vrouw en heeft daarom een aantal wijzigingen voorgesteld. Verder heeft de man inhoudelijk niet onderbouwd wat hij niet goed vindt aan het voorstel van de vrouw. De rechtbank zal daarom de door de vrouw voorgestelde vakantie- en feestdagenregeling als uitgangspunt nemen en de wijzigingen van de man ten aanzien van de wisselmomenten en het opgeven van de voorkeur voor de zomervakantie hierin meenemen. De rechtbank zal de door de man voorgestelde verdeling van de kerstvakantie niet volgen. De rechtbank kan zich voorstellen dat het voor de kinderen leuker is om één kerstdag bij iedere ouder te zijn.
Legitimatie
3.8.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man de legitimatiebewijzen van de kinderen aan haar moet geven zodat zij ze kan bewaren afwijzen. De rechtbank zal uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
3.9.
Partijen hebben in het ouderschapsplan samen afgesproken dat de man de paspoorten van de kinderen zal beheren. Uit de stukken en dat wat op de zitting is gezegd, is gebleken dat deze afspraak niet voor problemen heeft gezorgd. De rechtbank ziet daarom ook niet in welk belang de vrouw heeft bij haar verzoek en zal dit daarom afwijzen.
Kinderalimentatie
Beslissing
3.10.
De rechtbank zal de echtscheidingsbeschikking van [datum 2] 2012 en het ouderschapsplan wijzigen en bepalen dat de man met ingang van de datum van deze beschikking een bedrag van € 675,- per maand aan kinderalimentatie voor [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] aan de vrouw moet betalen. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Wijziging van omstandigheden
3.11.
Partijen hebben tot nu toe de kosten van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] van een kinderrekening betaald. De vrouw wil graag dat de man kinderalimentatie aan haar zal betalen, zodat partijen geen discussie meer kunnen krijgen over de kinderrekening en de kosten van de kinderen. De man is van mening dat de omstandigheden niet zijn gewijzigd en dat de afspraak van partijen over de kinderrekening daarom gewoon moet blijven doorlopen.
3.12.
Gebleken is dat zowel het inkomen van de man als het inkomen van de vrouw is veranderd sinds 2012. Dit is een reden om opnieuw naar de verdeling van de kosten van de kinderen te kijken. De rechtbank zal daarom berekenen welk bedrag aan kinderalimentatie de man moet gaan betalen.
Behoefte
3.13.
Voor het bepalen van de hoogte van de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie moet de rechtbank vaststellen wat [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] nodig hebben. Dit wordt ook wel de ‘behoefte’ genoemd. Partijen zijn het erover eens dat de kinderen behoefte hebben aan een bedrag van € 1.335,- per maand.
Draagkracht
3.14.
Vervolgens dient de rechtbank te kijken naar wat iedere ouder kan betalen. Dit wordt ook wel ‘de draagkracht’ van de ouders genoemd. De draagkracht wordt bepaald aan de hand van het inkomen van die ouder. Ook wordt rekening gehouden met standaard bedragen voor de lasten van de ouder en eventuele extra lasten.
Draagkracht van de man
3.15.
De rechtbank bepaalt de draagkracht van de man op € 1.189,- per maand. De rechtbank zal uitleggen hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.16.
Partijen zijn het niet eens over het inkomen van de man waarmee gerekend moet worden. Op dit moment ontvangt de man naast zijn salaris van de politie een aanvullende werkloosheidsuitkering (WW-uitkering). Vaststaat dat deze stopt vanaf 1 april 2020. De man vindt dat daarom geen rekening moet worden gehouden met deze uitkering. De rechtbank zal de aanvullende WW-uitkering wel bij het inkomen van de man meenemen, want de rechtbank rekent met het huidige inkomen van de man. De rechtbank vindt 1 april 2020 te ver weg om nu al rekening te houden met die wijziging. Dat hoeft overigens niet te betekenen dat van de man kan worden verwacht dat hij dan een extra baan zoekt om zijn inkomen aan te vullen, zoals de vrouw heeft gesteld. Tegen die tijd zullen partijen dus opnieuw moeten rekenen of afspraken moeten maken aan de hand van de nieuwe situatie.
3.17.
Op basis van de hiervoor genoemde gegevens volgt een netto inkomen van de man van € 3.784,- per maand. De rechtbank verwijst daarbij ook naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht. Van dat inkomen moet de man zijn vaste lasten nog betalen. De rechtbank houdt daarom rekening met een woonlast van 30% van het netto inkomen van de man en een bedrag van € 950,- per maand aan overige vaste lasten, zoals wordt aanbevolen door de Expertgroep Alimentatie. Verder mag de man 30% van wat van zijn inkomen overblijft na aftrek van de woonlasten en vaste lasten voor hemzelf houden. Dit betekent dat
de rechtbank de draagkracht als volgt berekent: 70% van [3.784 - (0,3 x 3.784 + 950)] =
€ 1.189,- per maand.
Draagkracht van de vrouw
3.18.
De rechtbank bepaalt de draagkracht van de vrouw op € 201,- per maand. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dit bedrag is gekomen.
3.19.
Ook bij het inkomen van de vrouw staat vast dat er begin volgend jaar dingen zullen veranderen, maar zoals al eerder gezegd zal de rechtbank nu geen rekening houden met toekomstige wijzigingen. Partijen zijn het er voor nu over eens dat de vrouw 70% van haar eerdere inkomen ontvangt. Voor de berekening van de draagkracht zal de rechtbank de berekening van de vrouw volgen nu de man tegen die berekening geen bezwaar heeft gemaakt. Hieruit volgt een draagkracht van de vrouw van € 201,- per maand
Draagkrachtvergelijking
3.20.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben om alle kosten van hun kinderen te betalen, dan moet de rechter de draagkracht van iedere ouder vergelijken en berekenen wie welk deel van de kosten moet dragen. Partijen hebben samen een draagkracht van (1.189 + 201 =) € 1.390,- per maand. Dit is voldoende om volledig in de behoefte van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] van € 1.335,- per maand te voorzien. Na vergelijking van ieders draagkracht becijfert de rechtbank het aandeel van de man in de kosten van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] op
€ 1.142,- per maand en dat van de vrouw op € 193,- per maand. De rechtbank verwijst daarbij ook naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
Zorgkorting
3.21.
De man heeft recht op een zorgkorting van € 467,-. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom.
3.22.
De ouder die kinderalimentatie aan de andere ouder betaalt heeft recht op een zorgkorting. De reden hiervoor is dat deze ouder ook kosten heeft als het kind bij hem of haar verblijft. Op grond van het co-ouderschap van partijen kan de man aanspraak maken op een zorgkorting van 35% van de behoefte. Dit komt neer op een bedrag van € 467,-.
Ingangsdatum
3.23.
De rechtbank is van oordeel dat de wijziging van de kinderalimentatie in zal moeten gaan op de datum van deze beschikking. De vrouw heeft dit namelijk verzocht en de man heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.
Conclusie
3.24.
Na aftrek van de zorgkorting berekent de rechtbank de door de man te betalen kinderalimentatie op € 675,- per maand.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijzigt de echtscheidingsbeschikking van [datum 2] 2012 en het daaraan gehechte ouderschapsplan en stelt een verdeling van de vakanties- en feestdagen vast waarbij de kinderen:
  • de helft van de vakanties bij iedere ouder verblijven. Hierbij zal zoveel mogelijk worden aangesloten bij de reguliere zorgregeling;
  • tijdens schoolvakanties van twee weken één week bij iedere ouder zijn, waarbij het wisselmoment op zondag om 18:00 uur is;
  • tijdens schoolvakanties van één week van zondag 18:00 uur tot en met woensdagavond 18:00 uur bij de ouder zijn bij wie ze in weekend daarvoor verbleven en van woensdag 18:00 uur tot zondag 18:00 uur bij de andere ouder;
  • in de zomervakantie drie weken aaneengesloten bij iedere ouder zijn, waarbij de man in de even jaren en de vrouw in de oneven jaren de eerste keus voor de vakantieperiode en heeft. Deze ouder laat zijn of haar keuze uiterlijk 1 oktober in het voorgaande jaar weten aan de andere ouder;
  • in de kerstvakantie vanaf kerstavond om 18:00 uur tot tweede kerstdag om 13:00 uur bij de vrouw en vanaf tweede kerstdag tot Nieuwjaarsdag 13:00 uur bij de man verblijven;
  • tijdens Moeder- en Vaderdag vanaf de avond ervoor om 19:00 uur tot de dag zelf om 19:00 uur bij de moeder of de vader zijn;
  • tijdens Pasen de eerste paasdag bij de ouder zijn bij wie ze volgens de reguliere regeling moeten zijn tot 09:30 uur op tweede paasdag;
4.2.
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie voor [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] per datum van deze beschikking op € 675,- per maand, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.J. Elferink, (kinder)rechter, in aanwezigheid van mr. C.I.J. van den Bogert als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2019.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.