ECLI:NL:RBMNE:2019:69

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 januari 2019
Publicatiedatum
10 januari 2019
Zaaknummer
C/16/471933 / KG ZA 18-774
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot herbeoordeling van het vwo-eindexamen Management & Organisatie afgewezen

In deze zaak heeft eiseres, een studente die het vwo-examen heeft afgelegd, een kort geding aangespannen tegen de Stichting voor Christelijk Voortgezet Onderwijs voor Zuidoost-Utrecht en twee correctoren. Eiseres vorderde herbeoordeling van vraag 10 van haar examen Management & Organisatie, omdat zij van mening was dat haar beoordeling onjuist was. De correctoren hadden haar voor deze vraag geen punten toegekend, terwijl zij meende dat haar antwoord correct was en ondersteund werd door deskundigen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de procedure voor de beoordeling van het examen correct was gevolgd en dat er geen sprake was van onzorgvuldigheden of onjuistheden in de beoordeling door de correctoren. De rechter oordeelde dat de correctoren in redelijkheid tot hun beslissing konden komen, omdat eiseres niet de benodigde tussenstappen in haar antwoord had weergegeven. De vorderingen van eiseres zijn afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/471933 / KG ZA 18-774
Vonnis in kort geding van 11 januari 2019
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. H.J. Stuyt te Utrecht,
tegen
1. de stichting
Stichting voor Christelijk Voortgezet Onderwijs voor Zuidoost-Utrecht,
gevestigd te Zeist,
gedaagde,
advocaat mr. A.C.M. Ranke te Woerden,
2.
[gedaagde sub 2],
woonplaats gekozen te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.C.M. Ranke te, Woerden
3.
[gedaagde sub 3],
woonplaats gekozen te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. B.P.L. Vorstermans te 's-Gravenhage.
Eiseres zal hierna [eiseres] worden genoemd. Gedaagden zullen tezamen de Stichting c.s. en afzonderlijk ook wel de Stichting, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord aan de zijde van de Stichting en [gedaagde sub 2]
  • de conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde sub 3]
  • de mondelinge behandeling van 4 januari 2019, waarvan door de griffier aantekening is gemaakt
  • de pleitnota van [eiseres] ,
  • de pleitnota van de Stichting en [gedaagde sub 2]
  • de pleitnota van [gedaagde sub 3]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft het afgelopen schooljaar 2017/2018 vwo-examen gedaan aan het [school 1] te [school 1] (hierna: [school 1] ), onderdeel van de Stichting
2.2. [eiseres] heeft onder meer voor het vak Management & Organisatie (hierna: M&O) eindexamen gedaan. Om te kunnen slagen voor haar vwo-examen diende [eiseres] voor het vak M&O een 5,9 te halen. De uitslag van het examen bleek een 5,8 te zijn.
2.4.
Artikel 42 van het Eindexamenbesluit VO luidt – voor zover relevant – als volgt:
“De examinator en de gecommitteerde stellen in onderling overleg de score voor het centraal examen vast. Indien de examinator en de gecommitteerde daarbij niet tot overeenstemming komen, wordt het geschil voorgelegd aan het bevoegd gezag van de gecommitteerde. Dit bevoegd gezag kan hierover in overleg treden met het bevoegd gezag van de examinator. Indien het geschil niet kan worden beslecht, wordt hiervan melding gemaakt aan de inspectie. De inspectie kan een onafhankelijke corrector aanwijzen. De beoordeling van deze corrector komt in de plaats van de eerdere beoordelingen”.
2.5.
Bij de beoordeling van het examenwerk dienen de examinator en de gecommitteerde zich te houden aan het correctievoorschrift (in dit geval correctievoorschrift vwo 2018, tijdvak 2, management & organisatie). Dit correctievoorschrift is door het College voor Toetsen en Examens vastgesteld. In het correctievoorschrift staat – voor zover relevant – het volgende:
2. Algemene Regels
Voor de beoordeling van het examenwerk zijn de volgende bepalingen uit de regeling van het College voor Toetsen en Examens van toepassing:
(…)
3. Scorepunten worden toegekend met inachtneming van de volgende regels:
(…)
3.3.
indien een antwoord op een open vraag niet in het beoordelingsmodel voorkomt en dit
antwoord op grond van aantoonbare, vakinhoudelijke argumenten als juist of gedeeltelijk
juist aangemerkt kan worden, moeten scorepunten worden toegekend naar analogie of in de
geest van het beoordelingsmodel;
(…)
3.6.
indien in een antwoord een gevraagde verklaring of uitleg of afleiding of berekening ontbreekt
dan wel foutief is, worden 0 scorepunten toegekend tenzij in het beoordelingsmodel anders is
aangegeven;
(…)
NB1 T.a.v. de status van het correctievoorschrift:
Het College voor Toetsen en Examens heeft de correctievoorschriften bij regeling vastgesteld. Het correctievoorschrift is een zogeheten algemeen verbindend voorschrift en valt onder wet- en regelgeving die van overheidswege wordt verstrekt. De corrector mag dus niet afwijken van het correctievoorschrift.”
2.6.
Voor het vak M&O was [gedaagde sub 2] de examinator en [gedaagde sub 3] (verbonden aan het [school 2] ) de gecommitteerde.
2.7.
Op 5 juli 2018 heeft [eiseres] het examen ingezien.
2.8.
In eerste instantie heeft de examinator voor vraag 10 (de maximale) twee punten toegekend, terwijl de gecommitteerde nul punten had toegekend. Vervolgens zijn zij in met elkaar in overleg getreden en gezamenlijk tot de conclusie gekomen dat aan [eiseres] geen punten werden toegekend voor vraag 10.
2.9.
[eiseres] heeft de Stichting verzocht de beoordeling te herzien en gevraagd om voor vraag 10 alsnog punten aan haar toe te kennen. De Stichting heeft dit niet gedaan omdat de examinator en de gecommitteerde het met elkaar eens zijn (geworden) om [eiseres] voor vraag 10 geen punten toe te kennen.
2.10.
In de “Handreiking: hoe om te gaan met geschil na inzage examenwerk” van het College voor Toetsen en Examens (hierna: de Handreiking) is beschreven hoe ná de vaststelling van de score en het cijfer kan worden gehandeld:
“Inleiding
Deze handreiking is een suggestie voor scholen over hoe om te gaan met een geschil over de correctie van een examen waarvan het cijfer is vastgesteld. Het Eindexamenbesluit VO voorziet in artikel 42 in regels over de vaststelling van de score door de eerste en tweede corrector, voorafgaande aan de vaststelling van het cijfer, niet in een regeling voor daarna. (…)
(…)
Geschil na inzage
Als de eindexamenkandidaat aannemelijk kan maken dat er een aanwijsbare fout bij de correctie is
gemaakt, kan bijvoorbeeld op deze manier worden gehandeld:
1. De eindexamenkandidaat zet zijn/haar argumenten over vernomen fouten op papier.
2. Op verzoek van de directeur kijkt de 1e corrector op grond van deze argumenten of naar zijn mening een aanpassing van de score aan de orde is.
3. De 1e corrector neemt contact op met de 2e corrector, geeft aan welke argumenten de leerling heeft en waarom de 1e corrector deze wel of geen reden vindt voor aanpassing van de score. Op basis van een zorgvuldige voorbereiding voeren de correctoren hierover gemotiveerd overleg. De uitkomst van dit contact wordt schriftelijk vastgelegd (kan in een mailbericht) en wordt gedeeld met de directeur.
3a. Overeenstemming over aanpassing van de score
(…)
Als de correctoren beiden van mening zijn dat de score niet dient te worden aangepast, laat de directeur dat aan de leerling weten.
(…)”
2.11.
Tussen partijen is vervolgens uitvoerig gecorrespondeerd over herziening van de toegekende punten aan vraag 10. Zij hebben vervolgens de onder 2.10 genoemde procedure doorlopen. Ook heeft [eiseres] de interne klacht- en bezwaarprocedure doorlopen. Dit alles heeft niet geleid tot een herbeoordeling in het voordeel van [eiseres] .
2.12.
Bij brief van 29 november 2018 aan de Stichting en de e-mail van 7 december 2018 aan het [school 2] heeft [eiseres] de Stichting c.s. verzocht haar antwoord op vraag 10 nogmaals door de twee correctoren te laten beoordelen, dit maal met inachtneming van de verklaringen van zeven door haar ingeschakelde deskundigen, dan wel alsnog de Inspectie van het Onderwijs te vragen om een derde beoordelaar aan te wijzen. De Stichting heeft gemeld dat de Inspectie van het Onderwijs geen derde beoordelaar wil inschakelen. Er bestaat namelijk geen geschil tussen de eerste en tweede corrector.
2.13.
Vraag 10 luidt als volgt:

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. om [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] te veroordelen over te gaan tot herbeoordeling van het examen M&O van [eiseres] , met inachtneming van de zeven deskundigenverklaringen en het correctievoorschrift,
subsidiair
II. om de Stichting te veroordelen de inspectie van het Onderwijs te verzoeken een derde beoordelaar aan te wijzen om het door [eiseres] gemaakte examen M&O opnieuw te beoordelen met inachtneming van de zeven deskundigenverklaringen en het correctievoorschrift,
primair en subsidiair
III. zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom, en met veroordeling van de Stichting c.s. in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eiseres] legt aan vordering ten grondslag dat er sprake is van een apert onjuiste beoordeling en voert daartoe het volgende aan. De beoordeling door de correctoren deugt niet. Haar antwoord en het antwoordmodel kennen exact dezelfde uitkomst, namelijk € 116.200,00. Zij heeft haar antwoord door zeven deskundigen laten beoordelen. Alle deskudigen zijn van oordeel dat het gegeven antwoord juist is en dat voor haar antwoord de volledige twee punten toegekend moet worden. Gelet op artikel 3.3 van het correctievoorschrift hebben de correctoren nu ook geen andere mogelijkheid dan haar antwoord goed te keuren. De door haar ingeschakelde deskundigen hebben immers gemotiveerd aangtoond dat haar antwoord vakinhoudelijk juist is.
3.3.
Ten aanzien van het subsidiair gevorderde voert [eiseres] nog het volgende aan. De Stichting stelt zich ten ontrechte op het standpunt dat zij geen bevoegdheid had/heeft om de Inspectie van het Onderwijs te verzoeken een derde corrector aan te wijzen. Die bevoegdheid bestaat omdat de Stichting op grond van het Examenbesluit VO verantwoordelijk is voor het verloop en de beoordeling van examens en moet zij bij aperte onjuiste beoordelingen ingrijpen.
3.4.
De Stichting c.s. voert verweer.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. Gelet op de samenhang van het verweer van de Stichting en [gedaagde sub 2] en dat van [gedaagde sub 3] en de eenduidige conclusies zal de voorzieningenrechter hun verweren – voor zover relevant – tezamen behandelen.

4.De beoordeling

4.1.
De Stichting c.s. betwist dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang van [eiseres] volgt uit het feit dat zij al in februari 2019 met een vervolgopleiding kan starten. Zij heeft zich voor diverse opleidingen aangemeld. Gelet op deze omstandigheid kan van haar niet gevergd worden om de uitkomst in een nog in te stellen bodemprocedure af te wachten. Bovendien heeft zij -anders dan de Stichting meent- voortvarend gehandeld. Direct na de uitslag van het examen heeft [eiseres] er alles aan gedaan om de Stichting te bewegen tot herziening van haar cijfer over te gaan. Het laatste besluit van de Stichting (in de klachtenprocedure) dateert van 25 september 2018. [eiseres] heeft vervolgens getracht verklaringen van deskundigen te verzamelen die haar standpunt ondersteunen. [eiseres] is dus ontvankelijk in haar vordering.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat in wetten en daarop gebaseerde besluiten nauwkeurig is vastgelegd hoe het kennen en kunnen van een eindexamenkandidaat moet worden beoordeeld. Daaruit blijkt een grote rol voor de twee correctoren en ook voor de directies van de scholen waaraan zij verbonden zijn, ingeval de correctoren onderling niet tot overeenstemming kunnen komen. De voorzieningenrechter kan deze voorschriften niet negeren. Hij kan niet naar believen ingrijpen in de voorgeschreven procedure. De taak van de voorzieningenrechter is terughoudender. Alleen als sprake is van aperte procedurele of inhoudelijke onjuistheden, of van aperte onzorgvuldigheden, die zouden kunnen meebrengen dat de beoordeling door de correctoren niet deugt – in die zin dat de correctoren in redelijkheid niet tot het toegekende puntenaantal hadden kunnen komen –, is er plaats voor ingrijpen door de voorzieningenrechter, op een manier zoals door [eiseres] is gevorderd.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de door de Handreiking gesuggereerde procedure feitelijk en juist is gevolgd en dat tussen de twee correctoren géén verschil van mening bestaat over het antwoord op vraag 10. De voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat [eiseres] haar argumentatie voor het aanpassen van haar cijfer op papier heeft gezet, naar aanleiding waarvan de correctoren opnieuw naar haar antwoord op vraag 10 hebben gekeken. Dit heeft echter niet geleid tot een aanpassing van haar score. Gelet hierop is er geen sprake van aperte
procedureleonjuistheden of onzorgvuldigheden. In het vervolg dient dus beoordeeld te worden of er sprake is van aperte
inhoudelijkeonjuistheden of onzorgvuldigheden.
4.4.
[eiseres] heeft vraag 10 als volgt beantwoord:
4.5.
In het correctievoorschrift staat het volgende antwoord vermeld:
166.000 - 45.000 - 0,3 x (166.000 - 150.000) = € 116.200
4.6.
[eiseres] stelt dat het opmerkelijk is dat zij niet eens één van de twee punten toegekend heeft gekregen nu haar antwoord op vraag 10 dezelfde uitkomst kent als het antwoordmodel. Volgens [eiseres] was vraag 10 een open vraag. Conform artikel 3.3. van het correctievoorschrift moeten de correctoren haar antwoord goedkeuren omdat haar antwoord volgens de door haar ingeschakelde deskundigen vakinhoudelijk juist is.
4.7.
De Stichting c.s. betwist dat daarvan sprake is. Zij stelt zich op het standpunt dat uitsluitend vanwege de toevallige omstandigheid dat in de examenvraag zowel voor het kortingspercentage ‘aankoop startwoning’ en voor de zogenaamde winstverdelingsformule het percentage 30% is gebruikt, de berekening van [eiseres] dezelfde uitkomst oplevert als het antwoordmodel. Bij elke ander winstverdelingsformule zou de uitkomst van deze som anders zijn geweest dan het antwoordmodel. [eiseres] heeft in haar berekening niet expliciet de dubbele stap laten zien die aan deze berekening ten grondslag had moeten liggen. Gelet op artikel 3.6 van het correctievoorschrift kunnen de correctoren [eiseres] bij het ontbreken van een verklaring of uitleg of afleiding of berekening niet anders dan 0 punten geven. Het is de correctoren niet toegestaan om van het correctievoorschrift af te wijken.
4.8.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Artikel 3.3 van het correctievoorschrift is niet met uitsluiting van artikel 3.6 van toepassing en vice versa. Beide regelingen zijn naast elkaar van toepassing. De voorzieningenrechter is het met de Stichting c.s. eens dat 3.6 van het correctievoorschrift in dit geval toepassing vind omdat in de vraagstelling naar een berekening wordt gevraagd.
4.9.
Vast staat dat [eiseres] niet conform het antwoordmodel heeft geantwoord, althans niet dezelfde formule heeft gebruikt. Dat wordt niet alleen door de correctoren onderkend, maar ook door [eiseres] geconsulteerde deskundigen. Wat daarbij opvalt, is dat ook die deskundigen aangeven dat bij de berekening van het antwoord op vraag 10 twee factoren een rol spelen, namelijk het kortingspercentage bij aankoop van de woning door de starter en het winstverdelingspercentage bij verkoop. Vervolgens komen die deskundigen tot het oordeel dat zij het antwoord van [eiseres] toch goed zouden hebben gerekend, omdat het aftrekken van 30% ineens hetzelfde is als het aftrekken van de korting en daarna nog een korting van 30% van de waardevermeerdering. Dit laatste is op zichzelf juist. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter stelt de Stichting c.s. zich echter terecht op het standpunt dat de correctoren niet kunnen vaststellen of [eiseres] het voorgaande inzicht heeft gehad, omdat die tussenstappen niet in haar antwoord voorkomen. Het antwoord van [eiseres] bevat weliswaar een berekening waarvan de uitkomst juist is, maar de benodigde tussenstappen ontbreken.
4.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat niet gezegd kan worden dat de correctoren in redelijkheid niet tot het oordeel hebben kunnen komen om [eiseres] geen punten toe te kennen. Dat hierover door anderen anders kan worden gedacht, is onvoldoende voor de conclusie dat sprake is van een apert onzorgvuldige of apert onjuiste beoordeling. Zowel het primair als het subsidiair gevorderde zal worden afgewezen.
4.11.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Stichting en [gedaagde sub 2] worden begroot op:
- griffierecht € 639,00
- salaris advocaat €
980,00
Totaal € 1.619,00
De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 3] worden begroot op:
- griffierecht € 297,00
- salaris advocaat €
980,00
Totaal € 1.277,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de Stichting en [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op € 1.619,00 en aan de zijde van [gedaagde sub 3] tot op heden begroot op € 1.277,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2019. [1]

Voetnoten

1.type: AS/4879