ECLI:NL:RBMNE:2019:808

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 februari 2019
Publicatiedatum
26 februari 2019
Zaaknummer
C/16/472718 / FT RK 18/1807
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.A.M. Penders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststellen van een dwangakkoord in het kader van de schuldsanering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 februari 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord, ingediend door een alleenstaande vrouw met een aanzienlijke schuldenlast van € 111.334,35. De verzoekster had op 24 december 2018 een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, waarbij zij verzocht om instemming van haar schuldeisers, ABN AMRO N.V. en SNS Bank N.V., met een schuldregeling die voorzag in een lagere uitkering dan de volledige vorderingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het aanbod van de verzoekster onvoldoende betrouwbaar gedocumenteerd was en dat er geen goed en transparant voorstel was gedaan aan de schuldeisers. De rechtbank oordeelde dat de verzoekster niet aannemelijk had gemaakt dat het aanbod het uiterste was waartoe zij financieel in staat was, mede omdat er geen rekening was gehouden met het kostgeld van haar meerderjarige zoon en de transitievergoeding van € 5.162,42. De rechtbank concludeerde dat het belang van de schuldeisers bij weigering van de regeling zwaar weegt, gezien hun vorderingen bijna 100% van de totale schuldenlast beslaan. Het verzoek tot vaststellen van een dwangakkoord werd daarom afgewezen. De verzoekster heeft aangegeven het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling te handhaven, waarover bij afzonderlijk vonnis zal worden beslist.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/472718 / FT RK 18/1807
uitspraakdatum: 20 februari 2019
uitspraak op grond van artikel 287a van de Faillissementswet (‘dwangakkoord’)
enkelvoudige kamer
in de zaak van
[verzoekster],
geboren op [1970] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
[woonplaats] ,
hierna: [verzoekster] ,
tegen

1.ABN AMRO N.V.,

gevestigd te Amsterdam,
gemachtigde: Lindorff,
hierna: ABN AMRO,

2.SNS Bank N.V.,

gevestigd te Utrecht,
gemachtigde Flanderijn Gerechtsdeurwaarder,
hierna: SNS Bank,
gezamenlijk te noemen: verweersters.

1.De procedure

1.1.
[verzoekster] heeft op 24 december 2018 tegelijk met het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling een verzoek ingediend tot het uitspreken van een dwangakkoord als bedoeld in artikel 287a Fw, hierna: het verzoek.
1.2.
ABN AMRO heeft bij brief van 23 januari 2019 haar verweer ingediend. SNS Bank diende haar verweer bij fax van 25 januari 2019 in.
1.3.
Op 6 februari 2019 is het verzoek ter zitting behandeld. Hierbij is [verzoekster] verschenen, samen met haar zus en mevrouw [B] , schuldhulpverlener van Werk en Inkomen Lekstroom.
2. De feiten
De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1.
[verzoekster] is een 48-jarige alleenstaande vrouw. Zij is in 2015 gescheiden. Haar twee meerderjarige kinderen wonen nog bij haar; het jongste kind studeert en het oudste werkt. [verzoekster] werkt sinds kort 24 uur per week.
2.2.
De schuldenlast van [verzoekster] bestaat uit 4 concurrente vorderingen met een totale schuldhoogte van € 111.334,35.
2.3.
[verzoekster] heeft op 14 juni 2018 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers. Dit akkoord houdt – samengevat – in dat [verzoekster] gedurende 36 maanden haar afloscapaciteit reserveert. Doorbetaling van het gereserveerde bedrag vindt plaats op grond van een pondspondsgewijze verdeling. Dat zal kunnen resulteren in een uitkering van
1,62 % aan de concurrente schuldeisers. Het aanbod is gebaseerd op een prognose; er zal een hoger bedrag worden gereserveerd voor de crediteuren, op het moment dat het inkomen van [verzoekster] stijgt, dan wel zal er een lager bedrag worden gereserveerd op het moment dat het inkomen daalt.
2.4.
De schuldhulpverlener heeft later kenbaar gemaakt dat ook een gereserveerde transitievergoeding van € 5.162,42 ten goede van de schuldeisers komt. Het bedrag is in het bovengenoemde percentage niet meegerekend.
2.5.
De onder 2.3. bedoelde schuldregeling is door alle schuldeisers behalve verweersters aanvaard.

3.Het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord

3.1.
[verzoekster] heeft in het verzoek om toepassing van de schuldsanering de rechtbank verzocht verweersters te bevelen in te stemmen met de onder 2.3. bedoelde schuldregeling. [verzoekster] heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat de schuldeisers bij toepassing van de wettelijke schuldsanering een lagere uitkering kunnen verwachten, vanwege de kosten van de schuldsaneringsregeling.
3.2.
De verdere onderbouwing van het verzoek en het verweer daartegen komen hierna, voor zover nodig, bij de beoordeling van het verzoek aan de orde.

4.De beoordeling van het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord

4.1.
Het verzoek zal slechts kunnen worden toegewezen als verweersters in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van [verzoekster] of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad. Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100 % van haar vordering,
vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vorderingen van verweersters, is het belang van verweersters bij weigering van die regeling gegeven.
4.2.
Een van de beoordelingscriteria houdt in dat er sprake moet zijn van een goed en betrouwbaar gedocumenteerd voorstel. Uit het voorstel moet voldoende blijken dat het aanbod het uiterste is waartoe [verzoekster] financieel in staat moet worden geacht. Dat het aanbod een prognosevoorstel is, waarbij het aanbod hoger wordt als het inkomen stijgt, maakt dit niet anders. Voor het doen van een goed en betrouwbaar gedocumenteerd voorstel, zal de schuldhulpverlener eerst alle mogelijke inkomstenbronnen moeten nagaan zodat er een zo hoog mogelijk en transparant aanbod aan de schuldeisers gedaan kan worden.
4.3.
Uit de stukken maakt de rechtbank op dat [verzoekster] eigenaar is van 750 m² grond. Op een deel daarvan (100 m²) is een recht van hypotheek gevestigd. Uit de hypotheekakte is op te maken dat dat deel bouwgrond betreft. Uit de stukken van het kadaster blijkt ook dat de grond bestaat uit twee ‘delen’ met ieder een eigen kadastrale aanduiding. De grond is vermogen van [verzoekster] dat in beginsel ten gelde gemaakt moet worden ten behoeve van de schuldeisers. Hoewel in de echtscheidingsbeschikking uit 2015 is vastgelegd dat de grond verkocht moet worden, heeft [verzoekster] de grond, voordat zij zich meldde bij de schuldhulpverlener, niet verkocht. Zij heeft desgevraagd verklaard dat zij daarbij is afgegaan op het advies van de beheerder van de grond. Een overeenkomst met de beheerder kon zij niet overleggen. Het is derhalve niet duidelijk wat zijn rol is en welke kosten aan zijn werkzaamheden verbonden zijn. De schuldhulpverlener heeft evenmin nadere actie ondernomen. Zij is ook afgegaan op de verklaring van de beheerder en op stukken uit het Kadaster uit 2014, gedateerd voor de echtscheiding en de verdeling van de boedel. De waarde van de grond is niet recent vastgesteld. De schuldhulpverlener meende te kunnen volstaan met de vermelding van het eigendom in het aanbod.
4.4.
De rechtbank is op basis van de thans beschikbare informatie niet in staat te oordelen over de waarde van vermogen van [verzoekster] en (on)mogelijkheid om die te betrekken in het aanbod aan de schuldeisers. Het verzoek is op dit essentiële punt onvoldoende onderbouwd en de informatie die wel wordt verstrekt is verouderd of afkomstig van een beheerder wiens rol, door het ontbreken van een overeenkomst, niet helder is.
4.5.
Daarnaast is in de berekening van het vrij te laten bedrag geen rekening gehouden met het kostgeld van de meerderjarige zoon, terwijl het VTLB-rapport voorschrijft dat schuldenaren verplicht zijn om aan inwonende gezinsleden, familieleden of andere personen een vergoeding voor het gebruik van de woning te vragen. Indien geen bijdrage wordt betaald, dient een bedrag als fictief inkomen te worden opgeteld bij de overige inkomsten: dit verhoogt de afloscapaciteit. Het voorgaande geldt ook voor [verzoekster] . Zij is immers verplicht alles te doen wat redelijkerwijs mogelijk is om hun inkomen en afloscapaciteit te vergroten. Dat de zoon doordeweeks niet thuis zou verblijven, doet daaraan niet af en is niet controleerbaar.
4.6.
De schuldhulpverlener heeft desgevraagd verklaard dat zij een bedrag van € 100,-- reëel acht, omdat de zoon doordeweeks niet thuis zou verblijven. Omdat de kosten van [verzoekster] het bedrag van € 100,-- overstijgen, heeft de schuldhulpverlener dit bedrag niet opgenomen in de berekening van het vrij te laten bedrag. Het kostgeld dient echter conform het VTLB-rapport berekend te worden. Dit betekent dat er rekening moet worden gehouden met de gederfde toeslagen of met een evenredig deel van de netto-woonlasten, berekend naar rato van het aantal bewoners. De hoogste uitkomst moet als inkomen uit kostgeld worden opgenomen in de berekening van het vrij te laten bedrag.
Het is niet duidelijk of er toeslagen worden gederfd en hoe hoog het bedrag aan gederfde toeslagen dan is. Het evenredige deel van de woonlasten zou € 209,89 bedragen, hetgeen het dubbele is van de reële vergoeding die de schuldhulpverlener heeft vastgesteld.
De rechtbank is van oordeel dat in het aanbod ten onrechte geen rekening is gehouden met inkomsten vanwege een meerderjarige inwoner; het is daardoor niet aannemelijk dat het aanbod het uiterste is waartoe [verzoekster] financieel in staat moet worden geacht.
4.7.
Ook de transitievergoeding van € 5.162,42 heeft de schuldhulpverlener aanvankelijk niet meegenomen in het aanbod. Pas nadat zij hierop door een van de verweersters werd geattendeerd, is de vergoeding onderdeel geworden van het aanbod. Een bijgewerkt actueel aanbiedingspercentage ontbreekt.
4.8.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is dat het aanbod van [verzoekster] het uiterste is waartoe zij financieel in staat is. Bovendien is er geen sprake van een goed en betrouwbaar gedocumenteerd voorstel op basis waarvan een volledig en transparant aanbod aan de schuldeisers gedaan kan worden. Daarnaast neemt de rechtbank in overweging dat de vorderingen van verweersters samen bijna 100% van de totale schuldenlast beslaan, zodat hun belang bij weigering onder deze omstandigheden zwaar weegt. Het verzoek tot vaststellen van een dwangakkoord wordt daarom afgewezen.
4.9.
[verzoekster] heeft desgevraagd verklaard het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling te handhaven, na afwijzing van het verzoek tot vaststellen van een dwangakkoord. Op het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling wordt bij afzonderlijk vonnis beslist.

5. De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. Penders en in het openbaar uitgesproken op
20 februari 2019.