ECLI:NL:RBMNE:2019:836

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 februari 2019
Publicatiedatum
28 februari 2019
Zaaknummer
C16474245 FT RK 19114
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens voldoende betalingscapaciteit en gebrek aan uitzichtloze financiële situatie

Op 24 januari 2019 heeft verzoeker een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Dit verzoek is behandeld op de zitting van 11 februari 2019. Verzoeker heeft vier schulden bij ABN AMRO Bank N.V. ter hoogte van € 145.323,58, die hij is aangegaan om zijn pilotenopleiding te financieren. Na het afronden van zijn opleiding in 2012 heeft hij echter geen werk als piloot kunnen vinden en werkt momenteel op kantoor bij een transportbedrijf met een salaris van € 2.313,-- per maand.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker in staat is om zijn schulden te blijven betalen. De kredietovereenkomst met ABN AMRO, die in 2008 is aangegaan, vereist een maandlast van ongeveer € 1.300,--, maar door een omzetting van de lening is dit bedrag verlaagd naar ongeveer € 600,-- per maand. Verzoeker heeft bevestigd dat hij deze verplichtingen kan nakomen.

De rechtbank overweegt dat de schuldsaneringsregeling alleen kan worden toegewezen als verzoeker niet in staat is om zijn schulden te betalen. Aangezien verzoeker in staat is om zijn maandlasten te voldoen en niet in een uitzichtloze financiële situatie verkeert, wordt het verzoek afgewezen. De rechtbank wijst het verzoek tot schuldsanering af, omdat verzoeker niet voldoet aan de toelatingseisen van de Faillissementswet.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Toezicht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/474245 / FT RK 19/114
uitspraakdatum: 25 februari 2019
uitspraak op grond van artikel 288 van de Faillissementswet
(“afwijzing toepassing schuldsanering”)
enkelvoudige kamer
[verzoeker] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1988] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 24 januari 2019 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot
toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Het verzoekschrift is behandeld ter terechtzitting van 11 februari 2019 in aanwezigheid van de verzoeker.

2.De feiten

2.1.
Verzoeker heeft vier schulden aan de ABM AMRO Bank N.V. (verder ABN AMRO) van in totaal € 145.323,58. Deze schulden is verzoeker in 2008 aangegaan om zijn opleiding tot piloot aan de [school] in [vestigingsplaats] te financieren.
2.2.
Na het afronden van zijn opleiding in 2012 heeft verzoeker geen baan als piloot kunnen vinden. Hij heeft de afgelopen jaren zijn vaardigheden bijgehouden door te blijven trainen. Vanwege de hoge kosten hiervoor, is hij daarmee gestopt. Inmiddels is zijn bevoegdheid om te mogen vliegen verlopen. Verzoeker werkt nu op kantoor van een transportbedrijf. Zijn salaris bedraagt € 2.313,-- per maand.

3.De beoordeling

3.1.
Het verzoekschrift voldoet aan de daaraan gestelde eisen.
3.2.
Het verzoek tot het uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat verzoeker voldoet aan de toelatingseisen als vermeld in artikel 288 lid 1 Fw en wordt afgewezen op de gronden als vermeld in artikel 288 lid 2 Fw. Voormelde gronden moeten bezien worden in het licht van de doelstelling van de schuldsaneringsregeling, welke erop neer komt dat natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële positie zijn terechtgekomen de kans moet worden geboden weer met een schone lei verder te kunnen gaan. Eén van toelatingseisen van artikel 288 Fw is dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden.
3.3.
Volgens de kredietovereenkomst die verzoeker met de ABM AMRO is aangegaan in 2008 zou hij nu ongeveer € 1.300,-- per maand moeten betalen. Vanwege een zogenaamde omzetting van de lening door de ABN AMRO naar een servicelening is de rente naar beneden bijgesteld en wordt er ook afgelost op de lening. Het huidig te betalen maandbedrag door verzoeker aan de ABM AMRO bedraagt ongeveer € 600,-- per maand. Verzoeker is met zijn salaris in staat om deze lopende verplichting te betalen. Dat heeft hij ter terechtzitting bevestigd.
3.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat verzoeker kan voortgaan met het betalen van zijn schulden. Voorts blijkt uit de kredietovereenkomst van 2008 dat verzoeker de lening gedurende een periode van 25 jaar na zijn afstuderen zou afbetalen. Bij het aangaan van de lening werd weliswaar uitgegaan van een hoger salaris dan dat verzoeker nu verdient. Dat betekent echter niet dat nu niet meer van verzoeker kan worden verlangd dat hij gedurende een dergelijk lange periode moet blijven betalen op de lening. De rechtbank gaat daarom voorbij aan de stelling van verzoeker dat hij met het huidige maandbedrag zo weinig aflost aan zijn schuld dat hij nog jarenlang moet doorbetalen voordat hij van de schuld af is en dat dit hem belemmert in zijn toekomstplannen. Overigens is de rechtbank niet gebleken dat verzoeker zich heeft ingespannen om een regeling te treffen met de ABN AMRO. Verzoeker heeft in het minnelijk traject wel een aanbod gedaan waarbij uit is gegaan van een aflossingsperiode van drie jaar. Echter, een regeling waarbij bijvoorbeeld wordt uitgegaan van een langere periode dan drie jaar, maar een kortere periode dat de in 2008 afgesproken 25 jaar is niet aangeboden door verzoeker.
3.5.
De rechtbank overweegt dat verzoeker in staat wordt geacht om voort te kunnen gaan met het betalen van zijn schulden. Bovendien verkeert verzoeker onder de gegeven omstandigheden niet in de uitzichtloze financiële situatie die de wetgever bij invoering van de Wet schuldsanering natuurlijke personen voor ogen stond. Daarom is de rechtbank van oordeel dat verzoeker niet kan worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.

4.Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Crouwel en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2019. [1]