ECLI:NL:RBMNE:2019:953

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 maart 2019
Publicatiedatum
8 maart 2019
Zaaknummer
16/441908 / HA ZA 17-549
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietigbaarheid van de opzegging van een vennootschap onder firma

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee vennoten van een vennootschap onder firma (V.O.F.). De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, vorderde dat de rechtbank zou verklaren dat de overeenkomst van de V.O.F. per 1 januari 2017 rechtsgeldig was opgezegd door hem. De gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.D.J. van Ruyven, voerde verweer en stelde dat de opzegging vernietigbaar was op grond van artikel 7A:1686 van het Burgerlijk Wetboek, omdat deze in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou zijn gedaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de partijen op 18 januari 1994 een overeenkomst hebben gesloten voor een V.O.F. en dat de opzegging door de eiser op 28 juni 2016 heeft plaatsgevonden. De gedaagde betwistte de geldigheid van de opzegging, omdat deze niet volgens de afgesproken procedure zou zijn gedaan. De rechtbank oordeelde dat de eiser de opzegging op de juiste wijze had gedaan, ondanks dat de aangetekende brief niet was afgeleverd. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde op de hoogte was van de opzegging en dat de opzegging niet in strijd was met de gemaakte afspraken.

De rechtbank heeft de vordering van de eiser toegewezen en verklaard dat de overeenkomst per 1 januari 2017 is beëindigd. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten. In reconventie werd afgesproken dat partijen onder begeleiding van een mediator zouden proberen tot een oplossing te komen voor hun geschil.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: 16/441908 / HA ZA 17-549
Vonnis van 13 maart 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. A.D.J. van Ruyven te Utrecht.
Partijen worden hierna ook [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 december 2017,
  • de aanvullende productie 14 van [eiser] ,
  • het proces-verbaal van comparitie van 31 januari 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben op 18 januari 1994 bij notariële akte een overeenkomst gesloten (hierna: de overeenkomst) op basis waarvan zij met elkaar een vennootschap onder firma zijn aangegaan met de naam [naam vennootschap onder firma] (hierna: de V.O.F.).
2.2.
In de overeenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
Artikel 2.
1. De vennootschap is aangegaan met ingang van een januari negentienhonderdvierennegentig en duurt voor onbepaalde tijd.
2. De vennootschap zal eindigen in geval van opzegging door één der vennoten, welke opzegging kan geschieden met inachtneming van een opzeggingstermijn van tenminste zes maanden, en niet anders dan tegen één januari van enig jaar.
3. Van de opzegging zal voldoende blijken, wanneer deze is geschied bij aangetekende brief of deurwaardersexploit, dan wel door de schriftelijke bevestiging van de mede-vennoot van de opzegging door de ander kennis te hebben genomen.”
2.3.
[gedaagde] is in 2012 (deels) arbeidsongeschikt geraakt.
2.4.
Op 4 maart 2016 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] , [gedaagde] , de dochter van [gedaagde] , en financieel adviseur de heer [A] (hierna [A] ), over de voortzetting van de V.O.F. en de duur daarvan.
2.5.
Naar aanleiding van deze bespreking heeft [A] op 4 april 2016 een e-mail aan [gedaagde] gestuurd, met als onderwerp
‘voorstel’. In de e-mail staat onder meer:
“(…)
[voornaam van gedaagde] heeft aangegeven over twee jaar uit de vof te willen treden.
Voor de periode 1 januari t/m 31 maart 2016 wordt het winstaandeel van [voornaam van gedaagde] bepaald op de oude wijze, dus inclusief verrekening ziekengelduitkering.
Tot zijn 60ste verjaardag gaat [voornaam van gedaagde] , vanaf 1 april 2016 3 dagen, van 7,50 uur, in de week werken.
(…)”
2.6.
Op 7 april 2016 antwoordde [gedaagde] met een e-mail aan [A] :
“Ik ga niet akkoord met het voorstel”
2.7.
[eiser] heeft een brief opgesteld die is geadresseerd aan [gedaagde] . In de aanhef van de brief staat zowel de datum 28 juni 2016 als de datum 28 juli 2016 genoemd. In de brief staat verder, onder meer, het volgende geschreven:
“(…)
Beste [voornaam van gedaagde] ,
De afgelopen jaren zijn voor [naam vennootschap onder firma] zwaar geweest. Aan de ene kant door de economische crisis en aan de andere kant door jouw ziekte. (…)
Op grond van bovenstaande moet ik je helaas mededelen, dat ik de V.O.F.-overeenkomst van 08-01-1994 per 1 januari 2017 opzeg, conform artikel 2 lid 2 van de overeenkomst. (…)
Deze brief wordt je ook per gewone brief toegezonden.
(…)”
2.8.
[gedaagde] stuurde op 29 juni 2016 een e-mail aan [A] , waarin hij schreef:
“Beste [voornaam van A] ,
Na aanleiding van de brief van [naam vennootschap onder firma] ondertekend en in opdracht van [eiser] d.d. 28 juni 2016, heb ik telefonisch contact gehad met [voornaam van eiser] hierover. Besproken dat de brief die verstuurd zou worden naar K.v.K. nog even uitgesteld zal worden tot nader orde!
(…)”
2.9.
Op 27 juli 2016 heeft [gedaagde] aan [eiser] een brief gestuurd. [gedaagde] schreef in deze brief:
“Geachte heer [eiser] , beste [voornaam van eiser] ,
Graag wil ik via deze brief schriftelijk reageren op jouw brief van d.d. 28 juni jl. Op 28 juni jl. hebben wij ook telefonisch contact gehad over deze brief. (…)
Via deze weg zou ik jou ook willen meedelen dat ik niet akkoord ga met het opzeggen van onze V.O.F. en zou ik graag de punten van [A] willen aanpassen.
(…)”
2.10.
Vanaf eind 2016 heeft [eiser] de onderneming alleen voortgezet, zonder dat de V.O.F. is vereffend.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat de overeenkomst door opzegging met ingang van 1 januari 2017 is beëindigd, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Aan de vordering legt [eiser] ten grondslag dat hij op 28 juni 2016 de overeenkomst per 1 januari 2017 heeft opgezegd door middel van een aangetekende brief en een brief per gewone post.
3.3.
[gedaagde] voert verweer, met als conclusie dat de vordering moet worden afgewezen en de opzegging van [eiser] moet worden omgezet in een rechtsgeldige opzegging per 1 januari 2019.
3.4.
[gedaagde] baseert zijn verweer op het volgende. [eiser] heeft de overeenkomst niet op de juiste manier opgezegd. [gedaagde] heeft de opzeggingsbrief te laat ontvangen, en niet per aangetekende post of deurwaardersexploot. Ook is de opzegging in strijd met de afspraken die partijen hebben gemaakt tijdens de bespreking van 4 maart 2016 (zie 2.4.) . Uit de e-mail van [A] van 4 april 2016 blijkt dat [gedaagde] tot zijn 60ste verjaardag vennoot zou blijven (zie 2.5.). Dit betekent dat de V.O.F. niet eerder dan per 1 januari 2019 zou eindigen, volgens [gedaagde] . Verder stelt [gedaagde] dat de opzegging van [eiser] vernietigbaar is op grond van artikel 7A:1686 Burgerlijk Wetboek (BW), omdat de opzegging in strijd met de redelijkheid en billijkheid is gedaan. [gedaagde] heeft een beroep gedaan op de vernietiging van de opzegging.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna ingegaan.
in reconventie
3.6.
[gedaagde] vordert na vermindering van eis – zakelijk weergegeven – dat de rechtbank [eiser] veroordeelt om binnen twee weken na het te wijzen vonnis aan hem een afschrift te verstrekken van de administratie van de V.O.F. over de jaren 2013 tot en met 2017. Daarbij vordert [gedaagde] dat [eiser] wordt veroordeeld tot betaling van alles wat hem toekomt als gevolg van het uittreden uit de V.O.F. per 1 januari 2019 of een ander moment van uittreden zoals door de rechtbank wordt bepaald, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. [gedaagde] vordert veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.7.
[eiser] heeft tijdens de comparitie toegezegd om de administratie van de V.O.F. over de jaren 2013 tot en met 2017 aan [gedaagde] te verstrekken.
3.8.
[eiser] heeft verweer gevoerd tegen de vordering die ziet op veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan [gedaagde] van alles wat hem toekomt als gevolg van het uittreden uit de V.O.F., op te maken bij staat. [eiser] heeft daarbij aangevoerd dat [gedaagde] zijn vordering stoelt op een eventuele onderbedeling. Hierbij is geen sprake van aansprakelijkheid en schade, zodat niet verwezen kan worden naar de schadestaatprocedure.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Partijen twisten over de vraag of, en zo ja, per welke datum de overeenkomst is opgezegd en de V.O.F. daardoor is ontbonden. Een vennootschap onder firma wordt beheerst door de wettelijke regels uit boek 7A van het BW (artikelen 7A:1655 tot en met 7A:1688 BW), het Wetboek van Koophandel (WvK) (artikel 1 en artikelen 15 tot en met 34 WvK), het algemene verbintenissenrecht en de afspraken die door partijen zelf zijn gemaakt. [eiser] en [gedaagde] hebben hun afspraken over de V.O.F. vastgelegd in de overeenkomst.
4.2.
In artikel 7A:1683 onder 3 BW is bepaald dat een vennootschap onder firma wordt ontbonden door opzegging van de ene vennoot aan de andere vennoot. Opzegging is een eenzijdige rechtshandeling waarmee een vennoot aangeeft dat hij de vennootschappelijke samenwerking wil beëindigen. In beginsel is bij een vennootschap onder firma die voor onbepaalde tijd is aangegaan, iedere vennoot bevoegd om de vennootschap op zeggen, en is de opzegging vormvrij. In artikel 2 van de overeenkomst is door partijen echter afgesproken dat voor een geldige opzegging een opzegtermijn van ten minste 6 maanden moet worden aangehouden. Verder is afgesproken dat moet worden opgezegd door een aangetekende brief of deurwaardersexploot. Maar een opzegging is ook geldig als hij wordt gevolgd door een schriftelijke bevestiging van de andere vennoot waaruit blijkt dat hij bekend is met de opzegging.
Overeenkomst niet goed opgezegd
4.3.
[gedaagde] heeft gesteld dat [eiser] de overeenkomst niet goed heeft opgezegd, omdat hij de opzegging te laat heeft ontvangen en er niet is opgezegd per aangetekende brief of deurwaardersexploot. [eiser] heeft aangevoerd dat hij de overeenkomst wel op tijd heeft opgezegd, door middel van een aangetekende brief en een brief per gewone post op 28 juni 2016. [gedaagde] heeft de aangetekende brief niet in ontvangst genomen en niet opgehaald bij het postkantoor. Daarom is de brief uiteindelijk teruggestuurd naar [eiser] . Dat [gedaagde] de opzeggingsbrief heeft ontvangen en bekend was met de inhoud ervan, volgt volgens [eiser] uit de e-mail van [gedaagde] van 29 juni 2016 en de brief van 27 juli 2016.
4.4.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. [eiser] heeft een opzeggingsbrief in het geding gebracht met daarop twee verschillende data, namelijk 28 juni 2016 en 28 juli 2016. Ook heeft [eiser] een kopie overgelegd van een envelop van een aangetekende brief aan [gedaagde] . Op de envelop zit een poststempel van 28 juni 2016. De brief kon niet worden bezorgd, en is niet afgehaald, zodat hij retour afzender is gestuurd. Uit deze envelop met poststempel maakt de rechtbank op dat [eiser] de betreffende opzeggingsbrief op 28 juni 2016 naar [gedaagde] heeft verstuurd, en dat de datum van 28 juli 2016 een verschrijving is geweest.
4.5.
Hoewel de aangetekende brief niet bij [gedaagde] kon worden bezorgd, en [gedaagde] de brief ook niet heeft afgehaald, stelt de rechtbank vast dat [gedaagde] al op dezelfde dag kennis had van de opzegging en de opzeggingsbrief. Dit volgt namelijk uit de e-mail van [gedaagde] van 29 juni 2016 aan [A] . Hierin schrijft [gedaagde] dat hij naar aanleiding van de brief van [eiser] op 28 juni 2016 daarover telefonisch contact met hem heeft gehad. Dit herhaalt [gedaagde] in zijn brief van 27 juli 2016 aan [eiser] waarin hij reageert op de brief van 28 juni 2016, waarover, zo schrijft hij, op 28 juni 2016 telefonisch contact is geweest. De rechtbank is daarom van oordeel dat [eiser] de overeenkomst conform de in artikel 2 van de overeenkomst opgenomen wijze en met inachtneming van de daarin genoemde termijn heeft opgezegd.
Opzegging in strijd met afspraken van 4 maart 2016
4.6.
Volgens van [gedaagde] is de opzegging in strijd met de afspraak die partijen hebben gemaakt tijdens de bespreking van 4 maart 2016. Uit de e-mail van [A] naar aanleiding van deze bespreking volgt namelijk dat [gedaagde] tot zijn 60ste verjaardag, in ieder geval tot 1 januari 2019, bij de V.O.F. zou blijven werken. De opzegging per 1 januari 2017 is in strijd met deze afspraak. [eiser] heeft daarentegen gesteld dat nooit uitvoering is gegeven aan deze afspraken, omdat [gedaagde] heeft aangegeven hiermee toch niet akkoord te gaan..
4.7.
Volgens de rechtbank is niet voldoende komen vast te staan dat partijen op 4 maart 2016 hebben afgesproken dat [gedaagde] in ieder geval tot 1 januari 2019 als vennoot in de V.O.F. zou blijven, zodat de overeenkomst niet eerder zou worden opgezegd. Na de betreffende bespreking heeft [A] een e-mail gestuurd aan [gedaagde] . Bovenaan deze e-mail van [A] staat als onderwerp geschreven: ‘
voorstel’, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat de in de e-mail opgenomen afspraken nog niet vaststonden. Dit volgt ook uit de reactie van [gedaagde] die aan [A] antwoordt:
“Ik ga niet akkoord met het voorstel”. [gedaagde] verwerpt dus het voorstel uit de e-mail, waardoor niet kan worden vastgesteld dat partijen verdere afspraken hebben gemaakt over de duur van de voortgang van de V.O.F.
Vernietigbare opzegging
4.8.
De volgende vraag die moet worden beantwoord, is of de opzegging van de overeenkomst moet worden vernietigd door het beroep hierop van [gedaagde] in randnummer 16 van de conclusie van antwoord in conventie. In artikel 7A:1686 lid 1 BW is bepaald dat een opzegging van een vennootschap onder firma vernietigbaar is, indien zij in strijd met de redelijkheid en billijkheid is gedaan. Beoordeeld moet dus worden of de opzegging van [eiser] , onder de specifieke omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.9.
[eiser] heeft in de opzeggingsbrief aangegeven dat de reden voor opzegging van de overeenkomst aan de ene kant de economische crisis is, en aan de andere kant de ziekte van [gedaagde] . Volgens [gedaagde] zijn dit geen redelijke en/of geldige gronden, waardoor de opzegging in strijd is met artikel 7A:1686 BW.
4.10.
De rechtbank stelt voorop dat het [eiser] in beginsel vrijstaat om de overeenkomst op te zeggen, en dat hij geen geldige reden voor die opzegging hoeft te hebben. Zoals hiervoor aangegeven, is de vraag of de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dat is een zwaardere toets dan ‘niet redelijk’, waarbij de rechtbank zich terughoudend dient op te stellen. [gedaagde] heeft geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht op basis waarvan moet worden geoordeeld dat de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, zodat geen grond bestaat om de opzegging te vernietigen.
Conclusie
4.11.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiser] de overeenkomst rechtsgeldig per 1 januari 2017 heeft opgezegd, en dat de V.O.F. per die datum is ontbonden. De vordering van [eiser] zal daarom worden toegewezen.
4.12.
De verklaring voor recht zal niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, omdat zij zich niet leent voor executie.
4.13.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in conventie in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de kant van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 97,31
- griffierecht 287,00
- salaris advocaat
814,50(1,5 punt × tarief € 543,00)
Totaal € 1.198,81
in reconventie
4.14.
Met betrekking tot de vorderingen in reconventie hebben partijen tijdens de comparitie afgesproken dat zij onder begeleiding van een mediator zullen kijken of zij samen een oplossing kunnen vinden voor hun geschil. Iedere beslissing zal daarom worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat de overeenkomst van 8 januari 1994 waarmee partijen de V.O.F. zijn aangegaan, door opzegging door [eiser] met ingang van 1 januari 2017 is beëindigd,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.198,81,
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
8 mei 2019voor uitlating over doorhaling dan wel het vragen van vonnis,
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.B.W. Beekman en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2019. [1]

Voetnoten

1.type: