ECLI:NL:RBMNE:2020:1027

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 maart 2020
Publicatiedatum
19 maart 2020
Zaaknummer
16/224907-19 en 16/152680-19 (ter terechtzitting gevoegd) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en poging zware mishandeling; veroordeling voor medeplegen van mishandeling en beschadiging van een lift

Op 20 maart 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag, poging zware mishandeling, en medeplegen van mishandeling en beschadiging van een lift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 11 september 2019 in Woudenberg samen met een medeverdachte het slachtoffer heeft mishandeld. De tenlastelegging omvatte onder andere het steken met scherpe voorwerpen en het toebrengen van letsel door slaan en schoppen. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en de medeverdachte beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de betrouwbaarheid van deze verklaringen niet kon worden vastgesteld. Hierdoor kon de rechtbank niet zonder meer aannemen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de primaire en subsidiaire verdenking van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deze beschuldigingen, maar achtte de meer subsidiaire verdenking van mishandeling en de beschadiging van de liften wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 260 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een klinische behandelverplichting. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/224907-19 en 16/152680-19 (ter terechtzitting gevoegd) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 20 maart 2020
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1988] in [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in de PI in Nieuwegein.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen verdachte heeft plaatsgevonden op 6 maart 2020. Omdat verdachte hierbij aanwezig was, is juridisch gezien sprake van een vonnis op tegenspraak.
De rechtbank heeft tijdens de zitting gesproken met en geluisterd naar:
- verdachte zelf;
- de advocaat van verdachte: mr. M.A.C. van Vuuren;
- de officier van justitie: mr. A.M.V.C. Fellinger.

2.TENLASTELEGGING

De volledige tenlastelegging is in de bijlage bij dit vonnis opgenomen. Samengevat weergegeven verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat hij:
parketnummer 16/224907-19
op 11 september 2019 in Woudenberg samen met iemand anders:
1. met messen of met scherpe en/of puntige voorwerpen in de linkerzij, de buik, de schouder, het gezicht en/of het hoofd van [slachtoffer] heeft gestoken;
De tenlastelegging onder dit feit is zo opgebouwd dat de rechtbank eerst moet kijken of kan worden bewezen dat sprake was van poging tot doodslag (de ‘primaire verdenking’). Indien dat niet kan worden bewezen, moet de rechtbank nagaan of sprake was van poging tot zware mishandeling (de ‘subsidiaire verdenking’). Wanneer ook dat niet kan worden bewezen, moet worden gekeken of sprake was van mishandeling (de ‘meer subsidiaire verdenking’).
2. [slachtoffer] heeft mishandeld, door hem:
- tegen het lichaam te slaan, stompen en/of schoppen;
- in zijn vinger en/of duim te bijten.
parketnummer 16/152680-19
in de periode van 1 april 2019 tot en met 6 april 2019 in Veenendaal twee liften van Patrimonium Woonservice heeft vernield of beschadigd.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in deze zaak, moet zij kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mocht verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
parketnummer 16/224907-19
Volgens de officier van justitie kan worden bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag (de primaire verdenking onder feit 1) en mishandeling (feit 2) van aangever. Zij heeft aangegeven de verklaring van aangever betrouwbaar te vinden, omdat aangever in grote lijnen consistent heeft verklaard en zijn verklaring - in tegenstelling tot de verklaringen van verdachte en de medeverdachte - wordt ondersteund door de forensische letselrapportage. De officier van justitie heeft zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat de kans dat aangever door het handelen van verdachte en de medeverdachte zou komen te overlijden, aanzienlijk (‘aanmerkelijk’) was en dat verdachte en de medeverdachte deze kans door te handelen zoals zij hebben gedaan ook hebben aanvaard. Volgens de officier van justitie was daarom sprake van ‘voorwaardelijk opzet’ op de dood van aangever.
parketnummer 16/152680-19
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ook dit feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
parketnummer 16/224907-19
De advocaat heeft gevraagd verdachte van alle verdenkingen onder feit 1 en het schoppen en bijten onder feit 2 vrij te spreken. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verklaring van aangever niet wordt ondersteund en zelfs wordt tegengesproken door andere stukken in het dossier. Gelet op de onbetrouwbaarheid van de verklaring van aangever moet vooral worden gekeken naar het objectieve bewijs. Uit de beschrijving van het letsel volgt dat de steekwonden zijn toegebracht door middel van een mes. Uit het dossier volgt echter niet dat verdachte een mes vast heeft gehad of daarmee heeft gestoken. Hij heeft alleen een schroevendraaier vast gehad. De medeverdachte heeft wel gestoken met een mes, maar volgens de advocaat is dit zonder medeweten of instemming van verdachte gebeurd. De advocaat heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat geen sprake is van medeplegen en dat beide verdachten alleen verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor hun eigen handelen. Doordat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte heeft gestoken, kunnen alle verdenkingen onder feit 1 niet worden bewezen. Daar komt bij dat - indien het letsel wel door verdachte zou zijn toegebracht - op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de kans dat aangever zou overlijden of zwaar lichamelijk letsel op zou lopen aanmerkelijk was en/of dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard, waardoor ook op die grond vrijspraak zou moeten volgen van de primaire en subsidiaire verdenking.
parketnummer 16/152680-19
De advocaat heeft ten aanzien van dit feit geen verweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
parketnummer 16/224907-19
Bewijsmiddelen [1]
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] werden op 11 september 2019 om 00:23 uur verzocht te gaan naar de [adres] in [woonplaats] . Daar troffen zij het slachtoffer, [slachtoffer] , aan. Zij zagen dat [slachtoffer] erg onder het bloed zat en diverse sneeën, krassen en wonden op zijn hoofd en bovenlichaam had. [2]
Uit de letselrapportage blijkt dat bij [slachtoffer] onder meer de volgende letsels zijn vastgesteld:
  • een klievingsletsel, veroorzaakt door een scherprandig of kantig voorwerp, zoals een mes, op de rechter wenkbrauw;
  • een boogvormige huidperforatie, suggestief voor een steekwond, veroorzaakt door een puntig voorwerp zoals een mes, onder de linker oksel;
  • een diepe kraswond op de linkerschouder;
  • een onregelmatige donkerrode ontvelling, passend bij een bijtwond, op de vierde vinger van de linkerhand;
  • vier oppervlakkige huidbeschadigingen in boogvormige rangschikking, passend bij een bijtwond, op de eerste vinger van de rechterhand.
Verdachte heeft verklaard dat hij met [medeverdachte] naar Woudenberg is gegaan. Het plan was dat ze [slachtoffer] zouden aanspreken en hem misschien een paar klappen zouden geven. Hij wilde [slachtoffer] terugpakken. Hij heeft met zijn vuist drie klappen op het hoofd van [slachtoffer] gegeven. [5] Hij had een schroevendraaier in zijn hand toen hij sloeg. Hij had een schroevendraaier en een kniptang bij zich. [medeverdachte] wist dat hij die voorwerpen bij zich had. [6]
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij op dinsdag 10 september, rond 23:00 uur, naar de woning van [slachtoffer] in Woudenberg is gegaan. [7] [verdachte] was daar ook bij. [8] Hij wilde met [slachtoffer] praten, maar hem misschien ook wel een klap geven. [9] Hij heeft [slachtoffer] een trap tegen zijn borst gegeven. Hij heeft [slachtoffer] daarna nog een trap gegeven. [10]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat de betrouwbaarheid van de verschillende verklaringen in het dossier - waaronder de verklaring van aangever, die meerdere keren niet is verschenen nadat hij was opgeroepen om een getuigenverklaring af te leggen - niet kan worden vastgesteld. De rechtbank zal deze verklaringen daarom niet gebruiken voor het bewijs.
Uit het dossier volgt dat aangever verschillende verwondingen, waaronder steekverwondingen, heeft opgelopen. De zich in het dossier bevindende stukken geven geen uitsluitsel over de vraag waarmee, door wie en met hoeveel kracht deze verwondingen zijn toegebracht. Uit het dossier blijkt ook niet hoe diep deze verwondingen waren en wat de mogelijke gevolgen van deze verwondingen zijn. De rechtbank kan gelet hierop niet zonder meer vaststellen dat de kans dat aangever door de gedragingen van verdachte zou komen te overlijden of zwaar letsel op zou lopen, aanmerkelijk te noemen is. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de primaire en subsidiaire verdenking onder feit 1.
De rechtbank acht de meer subsidiaire verdenking onder feit 1 en feit 2 wel wettig en overtuigend te bewijzen. Zij stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte en de medeverdachte ’s nachts naar de woning waar aangever verbleef zijn gegaan met de intentie om hem te mishandelen. Verdachte en de medeverdachte hebben aangegeven dat zij aangever ook daadwerkelijk hebben geslagen en geschopt. Uit de letselrapportage blijkt dat aangever daarnaast ook verschillende steek- en bijtverwondingen heeft opgelopen. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat aangever deze verwondingen bij zichzelf heeft veroorzaakt. Zij stelt daarom vast dat dit door verdachte en/of de medeverdachte moet zijn gebeurd. Aangezien verdachte en de medeverdachte samen naar aangever toe zijn gegaan om hem te mishandelen en dit uiteindelijk ook samen hebben gedaan, is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van medeplegen. Bij een bewezenverklaring van medeplegen kunnen de gedragingen van de afzonderlijke daders aan alle daders worden toegeschreven. Het feit dat de rechtbank niet precies vast kan stellen wie welke verwonding heeft toegebracht, staat dus niet aan een veroordeling van de onder 1 en 2 tenlastegelegde mishandelingen in de weg. Het enkele feit dat verdachte en de medeverdachte zouden hebben afgesproken geen wapens mee te nemen of te gebruiken leidt niet tot een ander oordeel.
parketnummer 16/152680-19
Bewijsmiddelen [11]
Verdachte heeft bekend dat hij de
tagsin de liften heeft aangebracht. De advocaat heeft de rechtbank niet gevraagd verdachte hiervan vrij te spreken. De rechtbank zal de bewijsmiddelen daarom niet helemaal uitschrijven, maar volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen . De rechtbank verwijst daarbij in de voetnoten naar de plaats in het dossier waar de bewijsmiddelen te vinden zijn:
- het proces-verbaal van aangifte door [aangever] , namens Patrimonium Woonservice; [12]
- de bekennende verklaring van verdachte op de zitting. [13]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
parketnummer 16/224907-19

1 meer subsidiair

op 11 september 2019 te Woudenberg, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer] heeft mishandeld, door die [slachtoffer] met een of meer scherpe en/of puntige voorwerpen in het lichaam te steken;

2
op 11 september 2019 te Woudenberg, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer] heeft mishandeld, door die [slachtoffer] een of meerdere malen:
- tegen het lichaam te stompen en te schoppen, en
- in zijn vinger en duim te bijten.
parketnummer 16/152680-19
op meerdere tijdstippen in de periode van 01 april 2019 tot en met 06 april 2019 te Veenendaal opzettelijk en wederrechtelijk twee liften, die aan een ander, te weten aan Patrimonium Woonservice, toebehoorden, heeft beschadigd.
Verdachte zal worden vrijgesproken van alles wat meer in de tenlastelegging is opgenomen dan wat hierboven is bewezen verklaard. De rechtbank heeft spel- en typfouten in de tenlastelegging aangepast, maar dat is niet in het nadeel van verdachte gebeurd.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Gedragingen zijn volgens de wet alleen strafbaar als er geen rechtvaardigingsgrond voor die gedragingen bestaat. Als een verdachte zich kan beroepen op zo’n rechtvaardigingsgrond is zijn gedrag niet in strijd met het recht. Niet gebleken is dat er zo'n rechtvaardigingsgrond voor de door verdachte gepleegde feiten bestond. Deze feiten zijn dus strafbaar.
De wet noemt de door verdachte gepleegde feiten:
parketnummer 16/224907-19
1 meer subsidiair: medeplegen van mishandeling;
2: medeplegen van mishandeling;
parketnummer 16/152680-19
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Verdachten zijn volgens de wet alleen strafbaar als zij geen beroep kunnen doen op een schulduitsluitingsgrond. Als een verdachte zich kan beroepen op een schulduitsluitingsgrond is zijn gedrag niet verwijtbaar. Niet gebleken is dat er in het geval van verdachte sprake is van zo’n schulduitsluitingsgrond. Verdachte is dus strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden:
- een meldplicht bij de reclassering, waarbij verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, ook als dat inhoudt het meewerken aan urinecontroles;
- een klinische behandelverplichting bij een door de reclassering aan te wijzen instelling, voor de duur van maximaal 1 jaar;
- een contactverbod met aangever.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft verzocht bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf rekening te houden met het eigen aandeel van aangever. Hij heeft daarnaast aangegeven dat verdachte nog 512 dagen gevangenisstraf uit moet zitten van een in Duitsland opgelegde straf, waardoor hij - zeker als er in deze zaak een langere onvoorwaardelijke straf wordt opgelegd dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht - het nut van de gevorderde bijzondere voorwaarden niet inziet. Verdachte kan in de gevangenis namelijk ook werken aan zijn verslavingsproblematiek.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van een passende afdoening in deze zaak rekening gehouden met de ernst van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De strafbare feiten
Verdachte en de medeverdachte hebben aangever ’s nachts in een woning waar aangever lag te slapen opgezocht met de intentie hem te mishandelen. Zij hebben hem gestoken, geslagen, geschopt en gebeten. Zij hebben daarmee een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van aangever gemaakt. Het letsel van aangever bleek relatief gezien mee te vallen, maar had veel ernstiger kunnen zijn. Aangever heeft als gevolg van het incident bovendien psychisch letsel opgelopen, waardoor hij volgens de toelichting op de vordering tot schadevergoeding nog steeds wordt belemmerd in zijn dagelijks leven. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij een conflict met aangever op deze manier heeft willen oplossen en dat hij geen volledige verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen. Verdachte heeft daarnaast
tagsaangebracht in twee liften. Dit is een vervelend feit dat zorgt voor overlast en financiële schade. Verdachte heeft hiermee geen rekening gehouden en heeft geen respect getoond voor de bezittingen van een ander.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van verdachte rekening gehouden met:
- de justitiële documentatie (het ‘strafblad’) van verdachte van 14 februari 2020;
- het advies van GGZ Antes van 5 december 2019.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat verdachte vaker is veroordeeld wegens het plegen van mishandelingen en dat hij ten tijde van de onderhavige feiten bovendien nog in de proeftijd liep van een voorwaardelijk opgelegde straf voor (onder meer) mishandelingen. De rechtbank rekent dit in strafverzwarende zin mee.
Uit het advies van de reclassering volgt dat bij verdachte sprake is van ernstige en langdurige verslavingsproblematiek, agressie- en persoonlijkheidsproblematiek en instabiliteit op alle leefgebieden. De reclassering schat de kans op herhaling hoog in. Omdat hulpverlening en begeleiding eerder niet het gewenste effect hebben gehad, adviseert de reclassering een ISD-maatregel op te leggen. Verdachte heeft ter zitting aangegeven open te staan voor een klinische behandeling.
Conclusie
Met het oog op de ernst van de feiten, waarbij de rechtbank vooral zwaar meeweegt dat verdachte en de medeverdachte aangever ’s nachts hebben opgezocht en hem daar onder meer hebben gestoken, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 260 dagen, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is. Gelet op de problematiek van verdachte zal een gedeelte van 90 dagen hiervan voorwaardelijk worden opgelegd, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals de officier van justitie die heeft gevorderd. De rechtbank zal hierbij opnemen dat verdachte de klinische opname alleen zal hoeven ondergaan als dat naar het oordeel van de reclassering nog nodig is wanneer hij uit detentie vrijkomt. Omdat het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf langer is dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, is de voorlopige hechtenis op 9 maart 2020 opgeheven. Hiervan is een separate beslissing opgemaakt.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. Hij vordert een bedrag van € 429,00 aan materiële schade, € 5.000,00 aan immateriële schade en € 300,00 aan proceskosten. De materiële schade bestaat uit de volgende kostenposten:
- € 157,50 voor de jas;
- € 31,50 voor het T-shirt;
- € 240,00 voor de telefoon.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht het toe te wijzen bedrag te bepalen op € 2.689,00 euro, bestaande uit € 2.500,00 aan immateriële schade, € 157,50 voor de jas en € 31,50 voor het
T-shirt. Zij heeft gevraagd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in het gedeelte van de vordering dat ziet op de telefoon, aangezien de schade aan de telefoon geen rechtstreeks gevolg is van de tenlastegelegde feiten. De officier van justitie heeft zich niet uitgelaten over de proceskosten.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, aangezien hij heeft bepleit verdachte van alle verdenkingen onder feit 1 vrij te spreken. Ook indien verdachte niet wordt vrijgesproken, heeft hij verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in het gedeelte van de vordering dat ziet op de materiële schadeposten. De schade aan de jas en de telefoon is immers geen rechtstreeks gevolg van de tenlastegelegde feiten en de schade aan het T-shirt is niet door verdachte, maar door de medeverdachte, toegebracht. De advocaat heeft verzocht de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk te verklaren in het gedeelte van de vordering dat ziet op de immateriële schade, aangezien bij de beoordeling van de vordering rekening moet worden gehouden met het eigen aandeel van aangever en dit een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Indien de rechtbank de benadeelde partij wel ontvankelijk acht, dient het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade volgens de advocaat fors gematigd te worden, aangezien de zaak waarnaar in de vordering wordt verwezen een zwaardere zaak betrof. De advocaat heeft verzocht de proceskosten af te wijzen, aangezien voor deze zaak een toevoeging kan worden gegeven.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank wijst de vordering tot vergoeding van de kosten voor het T-shirt toe, aangezien deze kosten een rechtstreeks gevolg zijn van de strafbare feiten en de rechtbank deze kosten ook voldoende aannemelijk acht. Gelet op het feit dat de rechtbank medeplegen bewezen acht, maakt het niet uit wie van de verdachten de schade heeft veroorzaakt. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in het gedeelte van de vordering dat ziet op de jas en de telefoon. Deze goederen zijn namelijk tijdens het incident op 8 september 2019 beschadigd geraakt. Deze schade kan daarom niet worden aangemerkt als rechtstreekse schade van de onderhavige feiten.
De rechtbank stelt vast dat aangever psychische schade heeft opgelopen. Zij is echter van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat deze schade enkel het gevolg is van de mishandelingen. Daarnaast weegt zij mee dat aangever zich ook niet onbetuigd heeft gelaten in het conflict met verdachte en de medeverdachte. De rechtbank waardeert de immateriële schade daarom op € 500,00. De benadeelde partij zal in het resterende gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De proceskosten zullen worden toegewezen, aangezien het feit dat er een toevoeging is of kan worden afgegeven niet aan toewijzing van de proceskosten conform het liquidatietarief in de weg staat.
De vordering zal hoofdelijk worden toegewezen tot een bedrag van € 531,50, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Ook de proceskosten van € 300,00 zullen hoofdelijk worden toegewezen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De rechtbank heeft de volgende artikelen van het Wetboek van Strafrecht toegepast:
14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 300 en 350.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder parketnummer 16/224907-19 onder feit 1 primair en feit 1 subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder parketnummer 16/224907-19 onder feit 1 meer subsidiair en feit 2 en het onder parketnummer 16/152680-19 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
260 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, op de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat een gedeelte van
90 dagenvan de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaar vast;
- als voorwaarden gelden dat veroordeelde:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
* zich binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij GGZ Antes (op een door die instelling te bepalen locatie). Betrokkene blijft zich daarna melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Betrokkene zal zich daarbij houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, ook als dat inhoudt het meewerken aan urinecontroles;
* zich, indien en voor zover de reclassering dat nodig acht, klinisch laat behandelen in een door de reclassering aan te wijzen instelling, voor de duur van maximaal 1 jaar;
* op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zoekt of heeft met [slachtoffer] (geboren op [1991] ), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van het contactverbod;
- GGZ Antes wordt opdracht gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Benadeelde partij [slachtoffer] (parketnummer 16/224907-19, feit 1 meer subsidiair en feit 2)
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 531,50, bestaande uit
€ 31,50 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot hoofdelijke betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 september 2019 tot aan de dag van volledige betaling, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander (gedeeltelijk) aan de benadeelde is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart de benadeelde partij in het resterende gedeelte van vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat hij de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter aan kan brengen;
  • veroordeelt verdachte ook tot hoofdelijke betaling van de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
€ 531,50 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 september 2019 tot de dag van de algehele voldoening;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch, voorzitter,
mrs. L.M.G. de Weerd en I.G.C. Bij de Vaate, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.Z. Schoppink, griffier,
en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 maart 2020.
Mrs. Vanwersch, Bij de Vaate en Schoppink zijn buiten staat mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
parketnummer 16/224907-19
1
hij op of omstreeks 11 september 2019 te Woudenberg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven die [slachtoffer] met een of meer messen, althans een of meer scherpe en/of puntige voorwerpen, in de linkerzij en/of de buik en/of in de schouder en/of het gezicht en/of het hoofd, in elk geval in het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 september 2019 te Woudenberg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] met een of meer messen, althans een of meer scherp en/of puntige voorwerpen, in de linkerzij en/of de buik en/of in de schouder en/of het gezicht en/of het hoofd, in elk geval het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 september 2019 te Woudenberg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een of meer messen, althans een of meer scherpe en/of puntige voorwerpen, in de linkerzij en/of de buik en/of in de schouder en/of het gezicht en/of het hoofd, in elk geval het lichaam, te steken;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 11 september 2019 te Woudenberg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] een of meerdere malen:
- in/op/tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schoppen, en/of
- in zijn vinger en/of duim te bijten;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
parketnummer 16/152680-19
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 april 2019 tot en met 06 april 2019 te Veenendaal opzettelijk en wederrechtelijk twee, in ieder geval een lift(en), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan Patrimonium Woonservice toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 18 november 2019, genummerd 20190912.1003 (033Evert19 / MD3R019187), opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 244. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , p. 57.
3.Een geschrift, te weten: de letselrapportage die is opgemaakt door Forensische Geneeskunde GGD Regio Utrecht, p. 143.
4.Een geschrift, te weten: de letselrapportage die is opgemaakt door Forensische Geneeskunde GGD Regio Utrecht, p. 144.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 22 oktober 2019, p. 197.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte bij de rechter-commissaris op 27 februari 2020, p. 4.
7.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] bij de rechter-commissaris op 20 september 2019, p. 1.
8.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] bij de rechter-commissaris op 20 september 2019, p. 2.
9.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] op 28 oktober 2019, p. 214.
10.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] op 28 oktober 2019, p. 213.
11.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 29 mei 2019, genummerd PL0900-2019129403, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 27. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
12.Proces-verbaal van aangifte namens Patrimonium Woonservice, p. 3-5.
13.Proces-verbaal ter terechtzitting van 6 maart 2020.