ECLI:NL:RBMNE:2020:1106

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
16/255362-19 en 16/043118-20 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor onttrekking van minderjarige aan wettig gezag, mishandeling en diefstal

Op 25 maart 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 23 oktober 2019 zijn minderjarige zoontje heeft onttrokken aan het wettig gezag. De verdachte heeft zijn zoontje meegenomen tijdens een begeleid toezicht en is met hem naar zijn huis gereden zonder de moeder of het Wijkteam te informeren. Tijdens deze actie heeft hij zich losgetrokken van medewerkers van het Wijkteam en een van hen mishandeld. De rechtbank oordeelt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan onttrekking van een minderjarige aan het wettig gezag, waarbij geweld is gebruikt. Daarnaast heeft de verdachte goederen van zijn ex-vriendin gestolen, waaronder kappersspullen en persoonlijke bezittingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 100 dagen, waarvan 84 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met zijn ex-vriendin. De rechtbank heeft ook een locatieverbod opgelegd. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard, wat heeft geleid tot een lagere onvoorwaardelijke straf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/255362-19 en 16/043118-20 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 25 maart 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1991] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisadministratie personen op het adres:
[adres] [woonplaats] ,
feitelijk verblijvende aan de [adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 maart 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J.R.F. Esbir Wildeman en van hetgeen verdachte en mr. J.G.M. Dassen, advocaat te Utrecht, alsmede de benadeelde partij mw. [benadeelde] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

Ter terechtzitting zijn de zaken met parketnummers 16/255362-19 en 16/043118-20 gevoegd. De tenlastelegging in de zaak met parketnummer 16/043118-20 is op de zitting gewijzigd. De wijziging ziet op het eerste feit. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
16/255362-19
Feit 1:
Op 23 oktober 2019 te [woonplaats] en [woonplaats] zijn minderjarige zoon heeft onttrokken aan het wettig over hem gesteld gezag waarbij sprake is geweest van geweld en bedreiging met geweld.
Feit 2:
Op 23 oktober 2019 te [woonplaats] , [slachtoffer] heeft mishandeld.
16/043118-20
Feit 1:
(primair) In de periode van 13 september 2019 tot en met 10 oktober 2019 te [woonplaats] een dagboek en een groot deel van de inboedel heeft gestolen toebehorende aan zijn ex-vriendin, [benadeelde]
(subsidiair) dan wel dat verdachte deze goederen heeft verduisterd
Feit 2:
In de periode van 27 december 2019 tot en met 6 februari 2020 te [woonplaats] heeft geprobeerd om zijn ex-vriendin [benadeelde] door bedreiging met smaad en/of smaadschrift te dwingen om hun kind niet langer bij haar te houden en bij verdachte te laten zijn, door een bericht en screenschots van het dagboek van die [benadeelde] op Facebook te plaatsen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK FEIT 2 (parketnummer 16/043118-20)

De officier van justitie acht het onder parketnummer 16/043118-20 ten laste gelegde tweede feit (poging tot dwang) wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie vindt de verklaring van verdachte dat hij die berichten niet zelf op Facebook heeft geplaatst, ongeloofwaardig. Door delen van het dagboek van zijn ex-vriendin op internet te zetten, heeft hij haar in haar eer en goede naam aangerand.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Volgens de raadsman kan niet bewezen worden dat verdachte de delen van de dagboeknotities op Facebook heeft geplaatst. Bovendien kan niet gezegd worden dat het plaatsen van deze notities smaad of smaadschrift oplevert.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Anders dan de verdediging acht de rechtbank wel bewezen dat verdachte de dagboeknotities van zijn ex-vriendin op zijn Facebookpagina heeft geplaatst. De verdachte heeft ter zitting erkend dat hij de foto’s van het dagboek heeft gemaakt. Verder kan het gelet op de strekking en de inhoud van de tekst op Facebook, niet anders dan dat verdachte de berichten heeft gepost. Bij de foto’s van het dagboek op Facebook staat immers “Elke dag een paar. Zo lang je ons kind bij je houd.”
Anders dan de officier van justitie heeft bepleit, leveren deze handelingen volgens de rechtbank echter geen poging dwang door bedreiging met smaad(schrift) op. Van smaad(schrift) is sprake als iemand in zijn eer of goede naam is aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit. Dit bepaalde ‘feit’ moet geschikt zijn om iemands integriteit aan te tasten en in de regel moet het gaan om ernstige feiten, zoals misdrijven of feiten die met de positieve moraal strijden. [1] Bij het publiceren van de vertrouwelijke dagboekaantekeningen van aangeefster [benadeelde] is hiervan geen sprake. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder parketnummer 16/043118-20 onder 2 ten laste gelegde feit.

5.WAARDERING VAN HET BEWIJS

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten ten laste gelegd onder parketnummer 16/255362-19 wettig en overtuigend te bewijzen. Ten aanzien van het eerste feit heeft de officier van justitie aangevoerd dat onttrekking aan het wettig gezag van een minderjarige ook mogelijk is indien degene die het kind onttrekt, ook zelf het (gedeelde) wettelijke gezag over dat kind heeft. Ook heeft de officier van justitie aangevoerd dat voor een bewezenverklaring niet is vereist dat de minderjarige langdurig is onttrokken aan het wettig gezag.
Ook het tweede feit, de mishandeling van mevrouw [slachtoffer] , acht de officier van justitie wettig en overtuigend te bewijzen gelet op de aangifte en de verklaring van getuige [getuige] .
De officier van justitie acht voorts ook de onder parketnummer 16/043118-20, eerste feit, ten laste gelegde diefstal van alle in de tenlastelegging genoemde goederen wettig en overtuigend te bewijzen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder parketnummer 16/255362-19 ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van het eerste feit meent de raadsman dat de handelingen van verdachte geen strafbare onttrekking aan het wettig gezag opleveren. Zijn cliënt had samen met zijn ex-vriendin het wettig gezag over hun zoontje [zoontje] . Kort nadat hij met zijn zoontje was weggereden bij het wijkteam, heeft hij telefonisch bericht waar hij met zijn zoontje naar toe gereden was, namelijk naar zijn huis in [woonplaats] . Hoewel men zou kunnen stellen dat de ex-vriendin van cliënt een kort moment niet wist waar haar zoontje was, is dat onvoldoende voor een strafbare onttrekking volgens de raadsman. In de jurisprudentie zijn alleen gevallen bekend van onttrekking door een ouder bij gezamenlijk gezag waarin de duur van de onttrekking aanzienlijk was, of waarbij het minderjarige kind naar het buitenland is meegenomen. Zulks was hier niet het geval.
Ten aanzien van de mishandeling van mevrouw [slachtoffer] heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte niet het opzet had om [slachtoffer] te mishandelen. Verdachte wilde zo snel mogelijk met zijn zoontje het pand verlaten en heeft daarbij niemand moedwillig pijn willen doen. De raadsman verzoekt ook voor dit feit om de verdachte vrij te spreken.
Met betrekking tot de diefstal van goederen uit de woning van de ex-vriendin van verdachte (16/043118-20, eerste feit) heeft de raadsman opgemerkt dat hoogstens sprake is van verduistering van het dagboek (de subsidiaire variant). Verdachte en mevrouw [benadeelde] vormden samen een stel en in die hoedanigheid hebben zij goederen aangeschaft. Er is geen lijst in het dossier aanwezig waarop staat wie de eigenaar van de goederen is. Daarom kan niet gezegd worden dat de goederen die verdachte heeft meegenomen, wederrechtelijk door hem zijn toegeëigend.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1
Bewijsmiddelen [2]
FEITEN 1 & 2 (16/255362-19)
Op 23 oktober 2018 doet [benadeelde] aangifte van gijzeling/ontvoering van haar 1 jaar oude zoon: [zoontje] , geboren op [2018] . Zij verklaart verder:
“Op dinsdag 20 augustus 2019, besloot ik een punt te zetten achter onze relatie. Ik heb toen besloten om samen met [zoontje] , bij mijn ouders te gaan wonen.” [3]
Op de zitting van 11 maart 2020 heeft de verdachte verklaard:
“Op 23 oktober 2018 had ik een afspraak bij het Wijkteam in [wijkteam] . Ik had een afspraak om mijn zoon [zoontje] te zien in het bijzijn van medewerkers van dat Wijkteam. Ik ben even gaan spelen met [zoontje] maar daarna ben ik met hem weggelopen. Ik werd tegengehouden door medewerkers van het Wijkteam maar heb mij losgerukt. Toen zette ik [zoontje] in de auto en ben ik weggereden. Eerst naar de Macdonalds en daarna naar mijn verblijfplaats in [woonplaats] .”
Bij de politie verklaart de verdachte op 23 oktober 2019 ook nog [4] :
“Ik voelde dat ik vervolgens werd vastgepakt aan mijn arm, ik weet niet door wie. Ik ben toen doorgelopen naar mijn auto en heb [zoontje] op de voorstoel neergezet. (…) Er begonnen mensen aan het bestuurdersportier te trekken en deze werd ook open gedaan. (…) Ik wilde echter weg, heb de auto in de eerste versnelling gezet en ben vervolgens weg gereden. [5]
Mw. [slachtoffer] verklaart in haar aangifte [6] :
“Op (…) 23 oktober 2019 bevond ik mij op de [adres] te [woonplaats] . Dit
betreft een locatie van het wijkteam [wijkteam] . Ik ben hier werkzaam als begeleider.(..) Ik was betrokken bij een begeleiding van een ontmoeting tussen een vader en een kind. (…) Ik zag dat [verdachte] zijn kind onder zijn rechterarm vast hield en wegliep. (…) Ik pakte [verdachte] vervolgens vast bij zijn linkerarm. Ik zag en voelde dat [verdachte] zich met kracht lostrok. Ik voelde daarbij een harde klap op mijn arm. Ik zag tegelijk dat [verdachte] daarbij een slaande beweging maakte in de richting van mijn arm en deze ook raakte. De slaande beweging leek bedoeld om zich los te rukken aan het feit dat ik [verdachte] probeerde vast te pakken om te voorkomen dat hij het kind mee zou [7] nemen. Vervolgens liep [verdachte] door in de richting van zijn auto. (…) Ik zag dat het kind vrij lomp op de rug op de bijrijdersstoel werd gelegd. (…) Ik zag en hoorde vervolgens dat [verdachte] zijn auto startte en dat de motor hoge toeren maakte. (…) Ik zag dat er drie personen voor het voertuig stonden. (…) Ik zag en hoorde vervolgens dat [verdachte] met hoge snelheid wegreed (…). Ik zag dat daardoor de drie collega's voor de auto weg moesten springen om te voorkomen dat ze aangereden zouden worden door [verdachte] . (…) Terug in het pand voelde ik een stekende pijn in mijn linkerbovenarm. Ik keek onder mijn kleding en zag dat ik een bloeduitstorting had op de pijnlijke plek. (…) Aan mijn rechterarm voel ik pijn in mijn spieren. Ik vermoed dat dit komt door de slaande beweging van [verdachte] . [8]
De collega van [slachtoffer] , mw. [getuige] , verklaart hierover [9] :
“We zijn via de hal naar de vooringang van het gebouw gerend. Hier waren meerdere collega's in het pand die [verdachte] probeerden tegen te houden maar ik zag [10] dat hij gewoon door rende. (…)Ik zag dat mijn collega [slachtoffer] de linker arm van [verdachte] vast pakte. Ik zag dat [verdachte] zijn linker arm naar achteren sloeg. Ik zag dat hij met zijn arm mijn collega raakte op de zijkant van haar lichaam. [11]
FEIT 1 (16/043118-20)
Op 11 februari 2020 doet aangeefster [benadeelde] aangifte van diefstal van goederen uit haar woning [12] :
“Adres: [adres] [woonplaats] . (…) Ik ging mijn woning binnen. Ik trof daar een
enorme bende aan. Ik zag dat vrijwel al mijn eigendommen (…) uit de woning waren weggenomen. [13]
In de bijlage bij de aangifte staan de weggenomen goederen opgesomd [14] :
“Trapkast Kappersspullen:
80 stuks verftubes 7,00 per stuk€ 560,-
2x fohn 2x € 40,00
50 stuks stylingsproducten framesi BY € 9,00 per stuk €450,00
10 shampoo's 250 ml € 7,50 per stuk = € 75,00
10 conditioners 250 ml €9,00 per stuk = € 90,00
20 overige haarverzorgingsproducten a €9,00 per stuk = €180,00
Tondeuse merk wahl: €120,00
Kapperskruk 'zadelkruk': €130,00
Kappersstoel:€ 50,00 (2e hands gekocht)
Kapperswagen € 150,00
Kanekalon vlechthaar 5 stuks €8,00 per stuk € 40,00
Mobiele wastafel sibel € 85,00
Diverse andere spullen zoals klemmen, rollers, kammen, fonhborstels, kapmantels, handdoeken € 300,00
Totaal: 2.270 [15]
Badkamer:
Toiletspullen incl handdoeken, washandjes, make- up, luchtjes, sieraden, voorraden, etc: €350,00 (…)
Kamer balkon:
Eigen kleding incl schoenen, tassen, jassen waarde: € 1000,00. [16]
Emotionele waarde: (…) dagboeken. [17]
Bij de politie verklaart de verdachte op 27 oktober 2019 [18] :
“Het was mijn bedoeling om alles te laten staan, maar elke keer flikte ze me iets en dat was
ik zat. Het was mijn geld dat in dat huis zat en aangezien [benadeelde] alles doet om mij het leven zuur te maken (…) heb ik alles uit het huis meegenomen. Hierbij zullen ongetwijfeld ook persoonlijke spullen van [benadeelde] hebben gezeten. (…)
V; Wie heeft deze goederen uit de woning weggenomen, o.a. (…) kappersspullen, (…) toiletspullen, [19] (…) kleding en schoenen van [benadeelde] , (…) dagboeken (…)
A; Ik heb deze spullen uit de woning gehaald (…). [20]
5.3.2
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde (16/255362-19)
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zijn minderjarige zoontje aan het wettig over hem gestelde gezag heeft onttrokken. Daartoe is het volgende redengevend.
Na het beëindigen van de relatie is [zoontje] bij zijn moeder blijven wonen. In samenspraak met het Wijkteam heeft de ex-vriendin (= aangeefster) van verdachte een omgangsregeling voor verdachte met zijn zoontje getroffen die inhield dat verdachte zijn zoontje op afgesproken tijden onder toezicht van medewerkers van het Wijkteam mocht bezoeken. Voor verdachte was dit de enige mogelijkheid om zijn zoontje te zien en toen hij op 23 oktober 2019 verscheen op de afspraak was hij bekend met deze afspraak en wist hij wat de bedoeling was. Hij verklaart daar over:
“Ik had daar een afspraak om [zoontje] te zien, in het bijzijn van [getuige] en [slachtoffer] . [getuige] en [slachtoffer] zijn mensen van het wijkteam. Ik ben vervolgens gaan spelen in een ruimte, samen met [zoontje] . Ik heb daar vervolgens een minuut of 5 a 10 gespeeld met hem. Ik dacht vervolgens "krijg de hik", ik bedoel dan dat ik naar huis ga en ook wil zorgen voor [zoontje] . Ik heb vervolgens [zoontje] opgepakt en ben de ruimte uitgelopen.” [21] Verdachte heeft zijn zoontje meegenomen en is met hem – via een stop bij de Macdonalds – naar zijn huis in [woonplaats] gereden. Toen hij vertrok, heeft hij niemand gemeld waar hij met zijn zoontje heen zou gaan. Pas later heeft hij die locatie telefonisch doorgegeven. Uit de bewijsmiddelen en overige stukken in het dossier blijkt dat dit vertrek van verdachte met zijn zoontje niet zonder slag of stoot verliep. Verdachte trok zich los van medewerkers van het Wijkteam, zette zijn één jaar oude zoontje zonder gordel of in een kinderzitje op de bijrijdersstoel van zijn auto en reed op een wilde manier weg.
De rechtbank stelt voorop dat het onttrekken van een minderjarige aan het wettig gezag mogelijk is indien degene die het kind onttrekt, ook zelf het (gedeelde) wettelijke gezag over dat kind heeft. Dit was het geval bij verdachte en zijn ex-vriendin: zij hadden beiden het wettig gezag over hun eenjarige zoontje [zoontje] . Voorts is voor een bewezenverklaring niet vereist dat de minderjarige langdurig is onttrokken aan het wettig gezag, een onttrekking kan ook kortdurend zijn. In het geval van verdachte ging het om enkele uren, nog diezelfde avond is zijn zoontje door de politie bij verdachte thuis opgehaald.
Het onder genoemde omstandigheden wegvoeren van een minderjarig kind zonder te melden waarheen, levert naar het oordeel van de rechtbank een strafbare onttrekking op.
Ook de mishandeling van mevrouw [slachtoffer] , acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de bewijsmiddelen en merkt voorts op dat verdachte ten minste het voorwaardelijk opzet had op het mishandelen van [slachtoffer] . Verdachte heeft verklaard dat hij snel weg wilde met zijn zoontje en in de loop naar buiten zich heeft losgerukt van medewerkers van het Wijkteam. Door zich op zo’n wilde manier een weg te banen naar buiten heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij hiermee aangeefster [slachtoffer] pijn zou doen en letsel zou toebrengen.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde (16/043118-20)
Verdachte heeft bij de politie bekend dat de in de tenlastelegging genoemde goederen door hem zijn meegenomen uit de woning. In het dossier ontbreekt echter een lijst waarop staat welke goederen toebehoorden aan verdachte, en welke goederen aan zijn ex-vriendin. Zodoende is het voor de rechtbank niet duidelijk aan wie de door verdachte meegenomen goederen in eigendom toebehoorden. Van enkele goederen zoals het dagboek, de kappersspullen, de toiletspullen en de kleding van aangeefster, staat onomstreden vast dat deze in eigendom toebehoorden aan de ex-vriendin van verdachte. De rechtbank zal daarom voor deze goederen een bewezenverklaring van diefstal uitspreken. Van diefstal van de overige goederen zal de verdachte worden vrijgesproken nu niet bewezen kan worden dat die goederen wederrechtelijk door verdachte zijn toegeëigend.

6.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
16/255362-19
Feit 1
op 23 oktober 2019 te [woonplaats] en te [woonplaats] ,
opzettelijk een minderjarige, [zoontje] , geboren op [2018]
, heeft onttrokken aan het wettig over hem gesteld gezag,
terwijl geweld en bedreiging met geweld was gebezigd, te weten door
zich:
- los te rukken van de greep van [slachtoffer] en andere
medewerkers van het Wijkteam [wijkteam] en
- gas te geven met zijn auto waarin die minderjarige, [zoontje] ,
zich bevond terwijl er een of meerdere medewerkers van het Wijkteam
[wijkteam] rondom deze auto stonden en de vlucht van verdachte
trachten te voorkomen;
Feit 2
op 23 oktober 2019 te [woonplaats]
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
op/tegen de arm althans het lichaam te slaan en te raken.
16/043118-20
Feit 1 primair
in of omstreeks de periode van 13 september 2019 tot en met 10
oktober 2019 te [woonplaats]
een dagboek en kappersspullen en toiletspullen en kleding en schoenen,
die aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

7.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
16/255362-19
Feit 1 :
Onttrekking van een minderjarige aan het wettig over hem gesteld gezag, terwijl geweld en bedreiging met geweld is gebezigd
Feit 2:
Mishandeling
16/043118-20
Feit 1 primair:
Diefstal

8.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 120 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 104 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als (bijzondere) voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandeling.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd een locatieverbod alsmede een contactverbod met aangeefster [benadeelde] ex. artikel 38v Sr op te leggen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd – gelet op de bepleite vrijspraken – aan verdachte geen gevangenisstraf op te leggen. De raadsman heeft verzocht een andere strafmodaliteit toe te passen. Zo zou een onvoorwaardelijke taakstraf opgelegd kunnen worden – omgerekend naar het aantal dagen dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Eventueel aanvullend daarop kan nog worden gedacht aan oplegging van een voorwaardelijke taakstraf. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard zich aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden te willen houden en geen probleem te zien in een contactverbod met zijn ex-vriendin.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf/maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zijn eenjarige zoontje meegenomen tijdens een (begeleid) toezicht en is met hem naar zijn huis gereden. De verdachte heeft de moeder van zijn zoontje niet laten weten waar hij hem mee naar toe nam, en ook het Wijkteam dat betrokken was bij de omgangsregeling was hiervan in eerste instantie niet op de hoogte. De hulpverlening en de politie hebben – gelet op de ernstige uitingen van verdachte voorafgaand aan de onttrekking als
“helaas is bij mij de maat vol en ben je de mijne dus neem maar vast afscheid”en
“ze krijgen hem niet, het is mijn zoon. Als ze hem afpakken dan maak ik iedereen af en ik maak er zelf ook een eind aan”– de zaak met hoge prioriteit opgepakt.
Op het moment dat verdachte met zijn zoontje onder zijn arm het pand van het Wijkteam verliet, werd hij tegengehouden door medewerkers van het Wijkteam. Verdachte heeft zich toen losgetrokken van een medewerker en heeft haar hierbij geslagen. Daarnaast heeft de verdachte uit de woning waar hij samen met zijn ex-vriendin en zoontje woonde, goederen meegenomen die toebehoorden aan zijn ex-vriendin.
Natuurlijk is het frustrerend voor een vader dat hij zijn kind niet te zien krijgt, maar de onderhavige vorm van eigenrichting vindt de rechtbank schokkend en onacceptabel. De ernstige ongerustheid in de periode dat onbekend was waar [zoontje] was en hoe het met hem ging en het (verloren) vertrouwen dat verdachte zijn ex-vriendin bezorgd heeft is groot. Dat blijkt ook uit haar slachtofferverklaring die ter terechtzitting is voorgelezen.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het nagenoeg blanco strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor (soortgelijke) strafbare feiten. Ook heeft de rechtbank bij haar oordeel betrokken het rapport dat de psycholoog over verdachte heeft opgemaakt. In dit rapport staat beschreven dat er bij verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten sprake was van een aanpassingsstoornis. Verdachte verloor in korte tijd zijn relatie, zijn baan, zijn huis en hij mocht zijn kind alleen onder begeleiding zien. De steeds hoger oplopende spanningen in combinatie met de situationele omstandigheden hebben geleid tot het plegen van de strafbare feiten. De psycholoog adviseert de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. De rechtbank zal deze conclusies van de psycholoog overnemen en beschouwt de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport dat over de verdachte is opgemaakt. De reclassering acht het risico op herhaling aanwezig en ziet een man die zich compleet verliest in het feit dat hij geen contact meer heeft met zijn zoon. De slechte relatie met zijn ex-partner en het ontbreken van contact met zijn zoon acht de reclassering delict gerelateerd. De reclassering adviseert oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandelverplichting bij De Waag, alsook een contactverbod met zijn ex-vriendin en een locatieverbod. De reclassering adviseert deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met al het bovenstaande. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte niet terug de gevangenis in hoeft. De rechtbank zal daarom bepalen dat de onvoorwaardelijke op te leggen gevangenisstraf gelijk is aan de duur van het ondergane voorarrest. Daarnaast acht de rechtbank gelet op de ernst van de feiten ook een voorwaardelijke gevangenisstraf passend. Daarbij betrekt de rechtbank ook de houding van de verdachte op zitting en het feit dat de verdachte zijn schorsingsvoorwaarden heeft overtreden. De rechtbank is van oordeel dat de door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden van belang zijn om de verdachte verder te helpen en de kans op herhaling te reduceren. De rechtbank zal daarom aan het voorwaardelijk strafdeel de geadviseerde bijzondere voorwaarden koppelen, ook als waarschuwing aan de verdachte om zich te houden aan de voorwaarden en om hem te weerhouden van het plegen van strafbare feiten.
Voorts zal de rechtbank, gelet op de ernst van het gedrag van de verdachte, ter beveiliging van de maatschappij en het voorkomen van strafbare feiten aan de verdachte ex artikel 38v Sr een locatieverbod (voor de woning van aangeefster [benadeelde] en de woning van haar ouders) en een contactverbod met aangeefster [benadeelde] voor de duur van twee jaren opleggen, inhoudende het verbod om direct of indirect contact met haar op te nemen, op straffe van hechtenis voor de duur van drie dagen bij elke overtreding van deze maatregel, met een maximum van zes maanden met uitzondering van contact over de omgangsregeling met [zoontje] via het wijkteam, Save of een andere instantie die zich met de omgang bezighoudt. Bij deze maatregel beveelt de rechtbank tevens de dadelijke uitvoerbaarheid, omdat uit het reclasseringsrapport blijkt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens [benadeelde] .

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38v, 38w, 57, 279, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder
16/043118-20feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder
16/255362-19feit 1 en 2 en het onder
16/043118-20feit 1 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder
16/255362-19feit 1 en 2 en het onder
16/043118-20feit 1 primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 100 (honderd) dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van 84 (vierentachtig) dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen een werkdag na het ingaan van de proeftijd tussen 13.00 uur en 16.30 uur (telefonisch) zal melden bij Reclassering Nederland op het adres Zwarte Woud 2 te Utrecht, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich onder behandeling zal stellen van De Waag of soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • legt aan verdachte op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 2 (twee) jaren;
  • beveelt dat verdachte
  • zich niet ophoudt in een straal van 150 meter van de adressen [adres] te [woonplaats] en [adres] te [woonplaats] ;
  • zich onthoudt van contact met [benadeelde] , geboren op [1983] , inhoudende het verbod om direct of indirect contact met haar op te nemen met uitzondering van contact via het Wijkteam of Samen Veilig, of een soortgelijke instelling, in het kader van een omgangsregeling met [zoontje] ;
- beveelt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan de maatregel wordt vervangen door 3 (drie) dagen hechtenis, met een totale duur van ten hoogste 6 (zes) maanden;
- beveelt dat deze vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Akkermans voorzitter, mrs. M.E. Falkmann en S.M. van der Veen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Pagano Mirani, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 maart 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16/255362-19
Feit 1
hij op of omstreeks 23 oktober 2019 te [woonplaats] en/of te [woonplaats] , in elk
geval in Nederland,
opzettelijk een minderjarige, [zoontje] , geboren op [2018]
,
heeft onttrokken aan het wettig over hem gesteld gezag en/of aan het
opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefende,
terwijl geweld en/of bedreiging met geweld was gebezigd, te weten door
zich een of meerdere malen:
- los te rukken van de greep van [slachtoffer] en/of een of andere
medewerkers van het Wijkteam [wijkteam] en/of
- ( veel) gas te geven met zijn auto waarin die minderjarige, [zoontje] ,
zich bevond terwijl er een of meerdere medewerkers van het Wijkteam
[wijkteam] rondom deze auto stonden en de vlucht van verdachte
trachten te voorkomen;
Feit 2
hij op of omstreeks 23 oktober 2019 te [woonplaats]
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
op/in/tegen de arm althans het lichaam te slaan en/of (met kracht) te
raken.
16/043118-20
Feit 1
hij in of omstreeks de periode van 13 september 2019 tot en met 10
oktober 2019 te [woonplaats]
een dagboek en/of houten kisten en/of keukenspullen en/of kappersspullen
en/of bedden en matrassen en/of toiletspullen en/of wasmachine en droger en/of
kleding en spullen van [zoontje] en/of kleding en schoenen en/of een schilderij en/of
(delen van de) laminaatvloer en/of foto albums en/of dagboeken en/of cd en dvd’s,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een
ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 13 september 2019 tot en met 10
oktober 2019 te [woonplaats]
opzettelijk een dagboek en/of houten kisten en/of keukenspullen en/of
kappersspullen en/of bedden en matrassen en/of toiletspullen,
in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders
dan door misdrijf onder zich had, te weten [benadeelde] ,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Feit 2
hij op een of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 27
december 2019 tot en met 6 februari 2020 te [woonplaats] , in elk geval in
Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een
ander, te weten [benadeelde] ,
door bedreiging met smaad en/of smaadschrift gericht tegen die
[benadeelde]
te dwingen iets te doen, niet te doen en/of te dulden,
te weten hun kind ( [zoontje] ) niet langer bij haar te houden en/of ook
bij verdachte te laten zijn,
een bericht op Facebook heeft geplaatst met de tekst “Elke dag een
paar. Zo lang je ons kind bij je houdt en me hackt/volgt of in de gaten
probeert te houden of contact met me probeert te krijgen via blogs of
geschrifte. Je kan me namelijk gewoon bellen en ja dat kan jouw
telefoon ook. Alvast bedankt.” en/of (daarbij) screenshots van het
dagboek van die [benadeelde] te plaatsen waaruit onder andere blijkt dat die
[benadeelde] afvraagt of zij een psycholoog nodig heeft en/of zich somber
voelt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.HR 11 oktober 2016 ECLI:NL:HR:2016:2291
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal “voorgeleidingsdossier” van 28 oktober 2019, genummerd 2019317477.VGL.REKEA91, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 46 tot en met 134. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
3.Proces-verbaal van aangifte, nummer PL0900-2019317477-l, pagina’s 74 t/m 76.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte, nummer PL0900-2019317477-11, pagina’s 64 t/m 67.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte, nummer PL0900-2019317477-11, pagina 65.
6.Proces-verbaal van aangifte, nummer PL0900-2019317581-l, pagina’s 80 t/m 83.
7.Proces-verbaal van aangifte, nummer PL0900-2019317581-l, pagina 80.
8.Proces-verbaal van aangifte, nummer PL0900-2019317581-l, pagina 81.
9.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige] , nummer PL0900-2019317477-2, pagina’s 84 t/m 85.
10.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige] , nummer PL0900-2019317477-2, pagina 84.
11.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige] , nummer PL0900-2019317477-2, pagina 85.
12.Proces-verbaal van aangifte, nummer PL0900-2019317498-1, pagina’s 113 t/m 115 met bijlagen.
13.Proces-verbaal van aangifte, nummer PL0900-2019317498-1, pagina 114.
14.Proces-verbaal van aangifte, nummer PL0900-2019317498-1, bijlage op pagina’s 128 t/m 130.
15.Proces-verbaal van aangifte, nummer PL0900-2019317498-1, bijlage op pagina 128.
16.Proces-verbaal van aangifte, nummer PL0900-2019317498-1, bijlage op pagina 129.
17.Proces-verbaal van aangifte, nummer PL0900-2019317498-1, bijlage op pagina 130.
18.Proces-verbaal van verhoor verdachte, nummer 1910260900.VH.REKEA91, pagina’s 68 t/m 71.
19.Proces-verbaal van verhoor verdachte, nummer 1910260900.VH.REKEA91, pagina 70.
20.Proces-verbaal van verhoor verdachte, nummer 1910260900.VH.REKEA91, pagina 71.
21.Proces-verbaal van verhoor verdachte, nummer PL0900-2019317477-11, pagina 65.