ECLI:NL:RBMNE:2020:1197

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 maart 2020
Publicatiedatum
27 maart 2020
Zaaknummer
UTR 20/1192
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in verband met Wob-verzoek van de NOS en coronamaatregelen

Op 27 maart 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in verzet ging tegen een eerdere uitspraak die hem opdroeg om binnen twee weken een besluit te nemen op een Wob-verzoek van de Nederlandse Omroep Stichting (NOS). De rechtbank had eerder bepaald dat de Staatssecretaris een dwangsom van € 100,- per dag moest betalen voor elke dag dat hij deze termijn overschreed, met een maximum van € 15.000,-. Door de coronamaatregelen was de Staatssecretaris echter niet in staat om tijdig te beslissen, omdat de Wob-ambtenaren geen toegang hadden tot de benodigde documenten en thuiswerkmaatregelen van kracht waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van de volksgezondheid zwaarder weegt dan het belang van de NOS om snel een besluit te ontvangen. Daarom werd de termijn voor de Staatssecretaris verlengd tot uiterlijk 20 april 2020, met de verplichting om zijn werkprocessen aan te passen zodat hij alsnog op het Wob-verzoek kan beslissen. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, en de voorzieningenrechter merkte op dat de uitspraak niet openbaar kon worden gedaan vanwege de coronamaatregelen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1192

uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 maart 2020 op het verzoek van

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, te Den Haag, verzoeker

(gemachtigde: mr. drs. T.J. Sterkenburg),

Procesverloop

In de uitspraak van 11 maart 2020, verzonden op 12 maart 2020, heeft de rechtbank het beroep van de stichting Nederlandse Omroep Stichting NOS (de NOS) gegrond verklaard. Bij deze uitspraak heeft de rechtbank verzoeker opgedragen binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak een besluit op het verzoek van de NOS om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) bekend te maken. De rechtbank heeft daarbij bepaald dat verzoeker aan de NOS een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-.
Verzoeker is tegen deze uitspraak in verzet gegaan. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Verzoeker heeft in verzet aangevoerd dat hij inderdaad niet tijdig heeft beslist op het verzoek van de NOS op grond van de Wob, maar dat de door de rechtbank gestelde termijn niet haalbaar is. Door de regering zijn daags na verzending van de uitspraak van de rechtbank vergaande maatregelen getroffen om verdere verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Als gevolg van die maatregelen werken de ambtenaren van verzoeker, die belast zijn met de behandeling van het Wob-verzoek, zoveel mogelijk thuis, hebben zij niet langer systematisch toegang tot fysieke documenten die op het ministerie liggen, kunnen zij aangetroffen documenten niet inscannen en geschikt maken voor bewerking en op afstand met elkaar afstemmen. Daarnaast is bij verzoeker nog geen voorziening getroffen voor digitale ondertekening door de tekenbevoegde ambtenaar.
Door de getroffen maatregelen, die niet aan verzoeker zijn toe te rekenen en waar verzoeker na de uitspraak van de rechtbank mee geconfronteerd is, kan verzoeker op dit moment geen uitvoering geven aan wat in de uitspraak van de rechtbank is bepaald. Verzoeker verwacht binnen twee weken te kunnen beslissen nadat de kabinetsmaatregelen om verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen zijn opgeheven. Dat zal volgens verzoeker bij de huidige stand van zaken binnen twee weken na 6 april 2020 zijn.
2. De voorzieningenrechter acht voldoende spoedeisend belang aanwezig. Op de dag dat verzoeker het verzoek heeft gedaan, op 26 maart 2020, verstrijkt de in de uitspraak gestelde termijn waarbinnen verzoeker alsnog een besluit moet nemen en verzoeker een dwangsom verbeurt als hij dat niet binnen die termijn doet.
3. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker erkent dat de uitspraak in verzet in stand zal kunnen blijven, omdat verzoeker naar eigen zeggen inderdaad niet tijdig heeft beslist op het Wob-verzoek van de NOS. Verzoeker ziet zich echter geconfronteerd met unieke omstandigheden, buiten zijn macht, die maken dat hij niet binnen de gestelde termijn alsnog het besluit op het Wob-verzoek bekend kan maken en dus een dwangsom verbeurt.
4. De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat verzoeker thans niet in staat is binnen de gestelde termijn te voldoen aan wat in de uitspraak van de rechtbank is bepaald. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat de maatregelen die genomen zijn ter verdere verspreiding van het coronavirus uniek zijn en landelijk gelden, thans tot 6 april 2020, in het belang van de volksgezondheid. Het is voorts aannemelijk dat verzoeker thans als gevolg van die maatregelen niet de werkzaamheden kan verrichten die nodig zijn om op het Wob-verzoek te kunnen beslissen. Het belang van de NOS om thans alsnog een besluit op het Wob-verzoek te ontvangen weegt niet zwaarder dan het belang van de volksgezondheid om verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen. Om die reden ziet de voorzieningenrechter op dit moment voldoende aanleiding om, bij wijze van voorlopige voorziening, te bepalen dat verzoeker binnen twee weken na 6 april 2020, dus uiterlijk op 20 april 2020, een besluit op het Wob-verzoek van de NOS moet nemen en bekend maken.
5. De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat het aan verzoeker is om in aanloop naar 6 april 2020 en de twee weken erna zijn werkzaamheden en werkprocessen zodanig aan te passen, dat ook met in achtneming van de maatregelen in verband met het coronavirus op het Wob-verzoek van de NOS kan worden beslist. Anders gezegd: deze uitspraak van de voorzieningenrechter betekent nu dus niet dat verzoeker kan wachten met beslissen op het Wob-verzoek totdat de maatregelen in verband met het coronavirus zijn opgeheven.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • schorst de uit de uitspraak van 11 maart 2020 van de rechtbank voortvloeiende verplichting voor verzoeker om alsnog binnen twee weken na verzending van die uitspraak een besluit op het Wob-verzoek van de NOS bekend te maken tot twee weken na 6 april 2020, dus uiterlijk op 20 april 2020.
Deze uitspraak is op 27 maart 2020 gedaan door mr. M.P. Glerum, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.J.J.M. Kock, griffier
.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.