ECLI:NL:RBMNE:2020:1299

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
3 april 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 985
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Ziektewetuitkering en geschil over arbeidsongeschiktheid

Op 3 maart 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. D.M.S. van der Wulp, had beroep ingesteld tegen de beslissing van verweerder om haar Ziektewet (ZW) uitkering per 5 februari 2018 te beëindigen. Dit besluit was genomen na een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling, waarbij verweerder had geconcludeerd dat eiseres meer dan 65% arbeidsgeschikt was. Eiseres was het niet eens met deze beoordeling en voerde aan dat verweerder onvoldoende onderzoek had verricht naar haar medische klachten en dat haar beperkingen waren onderschat.

De rechtbank overwoog dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat hun rapportages geen tegenstrijdigheden vertoonden. Eiseres had geen medische rapportages overgelegd die haar stellingen onderbouwden. De rechtbank benadrukte dat de subjectieve ervaring van eiseres over haar gezondheidsklachten niet voldoende was om aan te nemen dat zij meer arbeidsongeschikt was dan vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling van verweerder juist was en dat eiseres in staat was om meer dan 65% van haar eerdere inkomen te verdienen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de beëindiging van de ZW-uitkering. De uitspraak werd gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Bultena, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 3 maart 2020. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/985

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2020 in de zaak tussen

[eiseres]te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. D.M.S. van der Wulp),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [vestigingsplaats] , gemachtigde: mr. C.A. van der Steen.

Procesverloop

Bij besluit van 22 november 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiseres ontvangt in het kader van de Ziektewet (ZW) met ingang van 5 februari 2018 beëindigd.
Bij besluit van 28 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Derde-partij heeft verklaard aan het geding te willen deelnemen. Eiseres heeft geen toestemming gegeven om stukken die medische gegevens bevatten aan de werkgever toe te zenden. De rechtbank heeft de medische stukken met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doen toekomen aan de door de werkgever ingeschakelde gemachtigde.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op de zittingen van 21 maart 2019 en 7 november 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt allereerst dat zij, nu eiseres geen toestemming heeft gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan de werkgever te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken teneinde te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres heeft gewerkt als leidster in de kinderopvang voor 25,29 uur per week. Op 3 januari 2017 heeft zij zich ziek gemeld. Zij is ziek uit dienst gegaan. Verweerder heeft haar een ZW-uitkering toegekend.
Verweerder is overgegaan tot een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling. Dit heeft geleid tot de besluitvorming, zoals vermeld onder het ‘Procesverloop’.
3. Verweerder heeft aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat eiseres meer dan 65 % arbeidsgeschikt wordt geacht, omdat zij meer dan 65% van het inkomen kan verdienen dat zij voorheen had. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapporten.
4. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan een eiser aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is.
Tegenstrijdigheden, onzorgvuldigheden en onbegrijpelijkheden in de rapportages kunnen aannemelijk gemaakt worden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is evenwel in beginsel een rapportage van een arts nodig. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
5. Eiseres voert aan dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de medische klachten van eiseres. Zij wijst daarbij ook op het door haar overgelegde krantenbericht waarin wordt beschreven dat verweerder vaker fouten maakt.
6. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek in deze zaak onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsartsen hebben dossierstudie verricht en eiseres onderzocht. Daarnaast hebben zij de medische verklaringen van de behandelaars in hun beoordeling betrokken. Zij hebben op basis van die informatie beperkingen opgenomen in meerdere rubrieken van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
7. Eiseres voert daarnaast aan dat haar beperkingen zijn onderschat, waardoor de medische beoordeling onjuist is. Zij stelt dat verweerder meer beperkingen had moeten opnemen in de FML. Om energetische en preventieve redenen had ook een urenbeperking moeten worden opgenomen, waarbij eiseres niet meer dan 4 of 6 uur per dag hoeft te werken. Tenslotte is onvoldoende rekening gehouden met het medicijngebruik van eiseres. Ter onderbouwing van haar stellingen wijst eiseres op het door haar overgelegde rapport van 2 maart 2019 en 1 juni 2019 van [A] , bedrijfsarts.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is.
8.1.
Tussen partijen is geen geschil over de diagnoses van eiseres. Zij verschillen alleen van mening over de beperkingen die moeten worden opgenomen in de FML. De primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben diverse beperkingen opgenomen in de FML, onder meer in de rubrieken 1 tot en met 4. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij in zijn rapport van 15 februari 2018 overwogen dat eiseres weliswaar haar beperkingen als heviger ervaart, maar dat dit niet te verklaren is door de gevonden afwijkingen. Hij heeft geconcludeerd dat de medisch objectiveerbare aandoeningen van eiseres geen aanleiding geven meer beperkingen op te nemen in de FML.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 13 juni 2018 erkend dat de combinatie van klachten van eiseres voor haar belastend en beperkend zijn en dat het goed is dat zij voor deze klachten behandeld wordt, werkt aan haar herstel en beter leert om te gaan met haar klachten. De verzekeringsarts heeft daarbij ook overwogen dat dit al eerder is meegewogen en geen reden geeft meer beperkingen op te nemen dan al is gedaan.
8.2.
[A] heeft in zijn rapport uiteengezet dat naar zijn mening meer beperkingen moeten worden opgenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er echter op gewezen dat uit het rapport van [A] niet blijkt op welke specifieke medische informatie hij zich baseert en ook niet concreet is ten aanzien van de medische klachten op de datum van beoordeling, de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft echter verklaringen van behandelaars in zijn beoordeling betrokken en zelf medisch onderzoek verricht. Gelet op deze nadere toelichting ziet de rechtbank in het rapport van [A] onvoldoende reden te twijfelen aan de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
8.3.
De verzekeringsartsen hebben overwogen geen aanleiding te zien een verdere urenbeperking op te nemen. Er is preventief een beperking opgenomen voor het werken in de avond en nacht. Zij hebben in de aandoeningen van eiseres geen medische redenen gezien om een verdere urenbeperking op te nemen vanuit preventief of energetisch oogpunt.
8.4.
Dat eiseres het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Aan hoe eiseres zelf haar klachten en haar belastbaarheid ervaart, kan bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid geen doorslaggevende betekenis toekomen.
9. Tegen de arbeidskundige grondslag van het besluit heeft eiseres geen beroepsgronden naar voren gebracht, anders dan dat zij de functies om medische redenen niet kan verrichten.
10. Verweerder heeft met de arbeidskundige rapportages voldoende gemotiveerd waarom de functies de belastbaarheid van eiseres niet overschrijden. Eiseres moet de geduide functies daarom kunnen verrichten.
11. Verweerder heeft terecht de ZW-uitkering van eiseres beëindigd, omdat zij in staat geacht wordt meer dan 65% van het inkomen te verdienen dat zij voorheen had.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Bultena, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.