Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2020 in de zaak tussen
[derde-partij], te [vestigingsplaats] , gemachtigde: mr. C.A. van der Steen.
Rechtbank Midden-Nederland
Op 3 maart 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. D.M.S. van der Wulp, had beroep ingesteld tegen de beslissing van verweerder om haar Ziektewet (ZW) uitkering per 5 februari 2018 te beëindigen. Dit besluit was genomen na een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling, waarbij verweerder had geconcludeerd dat eiseres meer dan 65% arbeidsgeschikt was. Eiseres was het niet eens met deze beoordeling en voerde aan dat verweerder onvoldoende onderzoek had verricht naar haar medische klachten en dat haar beperkingen waren onderschat.
De rechtbank overwoog dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat hun rapportages geen tegenstrijdigheden vertoonden. Eiseres had geen medische rapportages overgelegd die haar stellingen onderbouwden. De rechtbank benadrukte dat de subjectieve ervaring van eiseres over haar gezondheidsklachten niet voldoende was om aan te nemen dat zij meer arbeidsongeschikt was dan vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling van verweerder juist was en dat eiseres in staat was om meer dan 65% van haar eerdere inkomen te verdienen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de beëindiging van de ZW-uitkering. De uitspraak werd gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Bultena, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 3 maart 2020. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.