ECLI:NL:RBMNE:2020:1334

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
3 april 2020
Zaaknummer
C/16/492991 / FA RK 19-7480
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en provisionele voorziening in familierechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 26 maart 2020, gaat het om een verzoek van de man tot wijziging van de kinderalimentatie en het treffen van een provisionele voorziening. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.D.L.C.C. van Rooij, verzoekt de rechtbank om de bijdrage in de kosten van de kinderen met terugwerkende kracht te verlagen naar nihil, en om de vrouw te veroordelen tot het betalen van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.I. Tonk, verzet zich tegen deze verzoeken en vraagt op haar beurt om de man te verplichten zijn financiële gegevens te overleggen.

De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder verzoekschriften en verweerschriften, en heeft op 10 maart 2020 een mondelinge behandeling gehouden. Tijdens deze behandeling is vastgesteld dat de man in strijd heeft gehandeld met de goede procesorde door aanvullende stukken te indienen zonder tijdige toelichting. De rechtbank heeft besloten dat een nadere mondelinge behandeling noodzakelijk is om de ingediende stukken te kunnen beoordelen. De rechtbank heeft de man in de gelegenheid gesteld om een productieoverzicht over te leggen en heeft verdere beslissingen aangehouden.

De uitspraak benadrukt het belang van de goede procesorde en de noodzaak voor partijen om tijdig en volledig te communiceren over de ingediende stukken. De rechtbank zal de procedure voortzetten zodra de omstandigheden het toelaten, rekening houdend met de maatregelen rondom het coronavirus.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/492991 / FA RK 19-7480 (wijziging kinderalimentatie)
C/16/493002 / FA RK 19-7486 (provisionele voorziening)
Beschikking van 26 maart 2020
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.D.L.C.C. van Rooij,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.I. Tonk.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • het verzoekschrift van de man, ingekomen bij de griffie op 19 november 2019;
  • het verweerschrift van de vrouw, ingekomen bij de griffie op 7 januari 2020;
  • de brief met bijlagen van de vrouw, ingekomen bij de griffie op 28 februari 2020;
  • het aanvullend verzoekschrift, tevens verweerschrift houdende zelfstandig verzoeken van de man, ingekomen bij de griffie op 28 februari 2020;
  • de brief van de man waarbij zijn aanvullend verzoekschrift, tevens verweerschrift houdende zelfstandig verzoeken nogmaals is toegezonden, ingekomen bij de griffie op 13 maart 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 10 maart 2020. Daarbij waren partijen met hun advocaten aanwezig.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
  • [minderjarige 1], geboren op [2006] te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [2010] te [geboorteplaats] .
2.3.
Partijen hebben in het ouderschapsplan opgenomen dat de man een bijdrage van € 579,50 per kind per maand voldoet in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking (27 maart 2013). Partijen volgen daarmee de beschikking van 20 juni 2013 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het ouderschapsplan is aan de beschikking van deze rechtbank van 30 juli 2015 gehecht. Geïndexeerd naar 2020 is de kinderalimentatie voor beide kinderen samen € 1.293,78 per maand.

3.Verzoek en verweer

3.1.
De man verzoekt de rechtbank te bepalen:
  • de beschikking van het hof van Arnhem-Leeuwarden te wijzigen, in die zin dat de bijdrage van de man in de kosten van de kinderen met terugwerkende kracht vanaf augustus 2016, althans april 2019, althans januari 2019, althans een zodanige datum als de rechtbank in goede justitie juist acht, op nihil te stellen, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bijdrage;
  • dat de vrouw een nog nader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen aan de man dient te betalen, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bijdrage;
  • dat de vrouw gehouden is om haar financiële gegevens, de laatste drie salarisspecificaties, jaaropgave 2016, 2017, 2018 en 2019, inkomstenbelasting en belastingaangifte over het jaar 2016, 2017, 2018 en 2019 ruim voor de geplande zitting in de procedure zal brengen op grond van artikel 843A jo 21 jo 22 Rechtsvordering te doen overleggen;
  • dat er met de medische en financiële informatie in deze zaak vertrouwelijk wordt omgegaan en niet wordt gedeeld aan derden door de vrouw, waarbij een dwangsom van € 50.000,- per overtreding zal worden opgelegd zoals onder punt 54 van dit verzoekschrift is verwoord;
  • dat het beslag dat het LBIO op de belastingteruggave van de man heeft gelegd, te doen opheffen;
  • dat de vrouw wordt veroordeeld in de (reële) kosten van de procedure zoals onder punt 55 tot en met 57 van het verzoekschrift is voorgerekend te bepalen dat de vrouw wordt veroordeeld in de (reële) kosten van het LBIO ad € 189,34 per maand, stand per oktober 2019 € 1.704,06, dan wel het nader door de man te bepalen bedrag;
  • op grond van artikel 223 Rechtsvordering voor de duur van het geding voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad een voorlopige voorziening te bepalen waarbij de man geen bijdrage is verschuldigd, dan wel een bijdrage zoals in het petitum van dit verzoekschrift is verzocht, althans een bijdrage in goede justitie te bepalen door de rechtbank, althans de betalingsverplichting van de man voor de duur van het geding op te schorten.
3.2.
De vrouw voert verweer en concludeert tot afwijzing van de verzoeken. Bij wijze van zelfstandig verzoek vraagt de vrouw de rechtbank te bepalen:
  • dat de man zijn financiële gegevens, in ieder geval tien dagen voorafgaand aan de zitting dient te overleggen, zijnde zijn jaarstukken en belastingaangiften van 2012 t/m 2019, op grond van artikel 843a jo 21 jo 22 RV;
  • de man te veroordelen in de kosten van de procedure.

4.De beoordeling

toelaatbaarheid van de indiende stukken
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat de man heeft gehandeld in strijd met de goede procesorde bij indienen van aanvullende stukken op 28 februari 2020. Hier wordt geen ander gevolg aan gegeven dan dat een nadere mondelinge behandeling zal worden bepaald. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt.
4.2.
Het beginsel van goede procesorde brengt met zich mee dat het verzoek zoveel mogelijk met stukken wordt onderbouwd, zodat de wederpartij daarop in het verweer desgewenst kan reageren. Stukken van latere datum of stukken die worden ingediend naar aanleiding van het verweer kunnen op een later moment worden ingediend, in beginsel uiterlijk 10 dagen voor de mondelinge behandeling.
De man heeft bij zijn verzoekschrift 13 producties overgelegd. Vervolgens heeft hij op 28 februari 2020 (bij de rechtbank om 16.35 uur afgegeven bij de centrale informatiebalie) zijn aanvullend verzoek met daarbij nog eens 45 producties overgelegd. De man heeft niet toegelicht waarom deze stukken niet eerder konden worden ingediend. De rechtbank constateert dat - gelet op de datering van de overgelegde stukken - er niet of nauwelijks producties zijn die niet al bij het verzoekschrift hadden kunnen worden overgelegd. Daarbij komt dat gelet op de stellingen van de man voor hem zonder meer duidelijk moet zijn geweest dat voor de beoordeling van het verzoek bijvoorbeeld de jaarrekeningen 2017 en 2018, salarisstroken uit 2018 en 2019 en stukken met betrekking tot de schulden nodig waren. Daar komt nog bij dat de advocaat van de vrouw onbetwist heeft gesteld dat zij de aanvullende stukken pas op 2 maart 2020 heeft ontvangen. Dit zou aanleiding zijn geweest om bij de beoordeling van het verzoek van de man de op 28 februari 2020 ingediende producties buiten beschouwing te laten. De reden dat dat niet gebeurd is omdat de behandelend rechter op 10 maart 2020 geen beschikking had over die stukken. De man heeft bij zijn brief van 12 maart 2020 een kopie overgelegd van de ontvangstbevestiging van die stukken bij de centrale informatiebalie van de rechtbank. Dat betekent dat het aan een fout van de rechtbank is te wijten dat de behandelend rechter die stukken niet had op 10 maart 2020. Op dat moment was daarom niet te beoordelen of die stukken wel of niet bij de beoordeling moesten worden betrokken, zodat een nadere mondelingen behandeling noodzakelijk is. Daardoor hebben zowel de rechtbank als de wederpartij voldoende tijd om de overgelegde stukken te bestuderen.
4.3.
Ander punt is dat het stuk dat door de man een ‘aanvullend verzoekschrift/verweerschrift houdende zelfstandige verzoeken’ wordt genoemd, feitelijk een puntsgewijze reactie is op het verweerschrift van de vrouw van 15 pagina’s waarin welgeteld 4 regels zijn gewijd aan de zelfstandige verzoeken van de vrouw. De rechtbank zal geen kennis nemen van dit stuk. De rechtbank kan uit dit stuk niet opmaken wat er aanvullend wordt verzocht en het voldoet niet aan de voorwaarde dat het alleen betrekking mag hebben op het zelfstandig verzoek van de vrouw. De man wordt verzocht in plaats daarvan een overzicht van de producties over te leggen met waar nodig een korte toelichting daarop.
vervolg van de procedure
4.4.
In verband met de maatregelen vanwege het coronavirus is niet te voorspellen wanneer de mondelinge behandeling kan worden voortgezet. Zodra daar meer duidelijkheid over is, zullen verhinderdata worden opgevraagd en zal een nieuwe datum worden bepaald.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
stelt de man in de gelegenheid een productieoverzicht over te leggen (zie 4.4);
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.L. Rijnbout, (kinder)rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.A. Quaedvlieg als griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2020.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.