ECLI:NL:RBMNE:2020:1389

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
8 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1931
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omgevingsvergunning voor ligplaats woonboot

Op 18 februari 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een omgevingsvergunning voor het realiseren van een ligplaats voor een woonboot, berging en steiger in Nieuwegein. De zaak betreft eisers die beroep hebben ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders, dat op 4 april 2019 een omgevingsvergunning heeft verleend aan vergunninghouders. Eisers stelden dat de procedure niet correct was gevolgd, omdat er geen ontwerpverklaring van geen bedenkingen ter inzage was gelegd, wat in strijd is met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De rechtbank oordeelde dat de gemeenteraad niet op de juiste wijze was geïnformeerd en dat de verklaring van geen bedenkingen gebrekkig tot stand was gekomen. Hierdoor was het bestreden besluit ook gebrekkig. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, waardoor de omgevingsvergunning gehandhaafd bleef. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1931

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2020 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. T. Pothast),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein, verweerder
(gemachtigde: D.T. Melman).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij 1] en [derde-partij 2], te [woonplaats] , vergunninghouders, gemachtigde: mr. R. Evens.

Procesverloop

Bij besluit van 4 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghouders een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een ligplaats voor het plaatsen van een woonboot, berging en steiger en het aanleggen van een pad op het perceel [perceel] (naast nummer [nummer] ) in [woonplaats] (het perceel).
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2019. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouders zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Vergunninghouders hebben op 17 juli 2018 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning om een woonboot te plaatsen met toebehoren op het perceel [perceel] in [woonplaats] . Eisers wonen tegenover dit perceel.
De aanvraag heeft geleid tot de besluitvorming zoals vermeld onder het ‘Procesverloop’.
De beheersverordening Zuilenstein-Huis de Geer is op het perceel van toepassing (de beheersverordening). De bestemmingen op het perceel zijn water, groenvoorzieningen, geluidzone en waterkering.
2. Verweerder heeft een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van bouwwerken, het aanleggen van een pad en afwijken van de beheersverordening (het project) op grond van de artikelen 2.1, lid 1, onder a, b en c, en artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De omgevingsvergunning is dus verleend met toepassing van de buitenplanse afwijkingsbevoegdheid. Verweerder heeft daarbij de uitgebreide voorbereidingsprocedure gevolgd en een ontwerp besluit ter inzage gelegd. Eisers hebben hiertegen zienswijzen ingediend. Bij het beoordelen van de zienswijzen heeft verweerder geconstateerd dat het Aanwijzingsbesluit uit 2010 van de gemeenteraad niet houdbaar is, omdat daarin is vastgelegd dat een verklaring van geen bedenkingen in geen enkel geval is vereist. Verweerder heeft de gemeenteraad alsnog verzocht een verklaring van geen bedenkingen te verlenen en heeft het ontwerpbesluit met zienswijzen aan de gemeenteraad toegezonden. Daarnaast is op 7 maart 2019 een vergadering belegd van de commissie Ruimtelijke Ordening en Milieu met inspraak van de indieners van de zienswijzen. De gemeenteraad heeft een verklaring van geen bedenkingen afgegeven op 28 maart 2019.
Wettelijk kader
3. Voor de vraag of de juiste procedure voor de afgifte van de verklaring van geen bedenkingen is gevolgd, geldt het volgende. Op grond van artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) in samenhang met artikel 2.27, eerste lid van de Wabo is voor het project een verklaring van geen bedenkingen vereist. In artikel 3.11, eerste lid van de Wabo staat dat het bevoegd gezag onverwijld een exemplaar van de aanvraag en daarbij gevoegde stukken moet doorzenden aan het bestuursorgaan dat bevoegd is om een verklaring van geen bedenkingen af te geven. Op grond van artikel 3.11, derde lid van de Wabo en de geschiedenis van de totstandkoming van de Wabo volgt dat in het geval een verklaring van geen bedenkingen is vereist, eerst een ontwerpbesluit over de verklaring van geen bedenkingen ter inzage moet worden gelegd waartegen zienswijzen kunnen worden ingediend.
Het geschil
4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder niet onverwijld een exemplaar van de aanvraag en de daarbij gevoegde stukken aan de gemeenteraad heeft gestuurd. Ook niet in geschil is, en de rechtbank stelt vast, dat er geen ontwerpverklaring van geen bedenkingen ter inzage is gelegd. Dit is in strijd is met artikel 3.11 van de Wabo. De verklaring van geen bedenkingen is dus gebrekkig tot stand is gekomen. Nu verweerder de verklaring van geen bedenkingen aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, is ook het bestreden besluit gebrekkig.
4.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren. Eisers zijn namelijk benadeeld, omdat hen de mogelijkheid is onthouden zienswijzen in te dienen op het ontwerp verklaring van geen bedenkingen bij de gemeenteraad. Dat betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit moet worden vernietigd. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of, zoals verweerder en vergunninghouder stellen, er aanleiding is om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te houden. Dat wil zeggen: of de omgevingsvergunning in stand kan blijven.
4.3
Eisers vinden dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand kunnen blijven. Volgen hen moet verweerder de procedure opnieuw doorlopen en daarbij alsnog een ontwerpverklaring van geen bedenkingen ter inzage leggen, waar eisers dan een zienswijze tegen in kunnen dienen. Zij voeren aan dat niet vast staat dat de gemeenteraad de verklaring van geen bedenkingen ook zou hebben verleend als de juiste procedure was gevolgd en eisers een zienswijze hadden kunnen inbrengen bij de gemeenteraad. Zij hadden de gemeenteraad dan kunnen wijzen op het beleid van verweerder dat geen vergunningen worden verleend voor nieuwe ligplaatsen. Dat impliceert dat de gemeenteraad nieuwe ontwikkelingen als de onderhavige niet wenselijk acht, aldus eisers. Ook vragen eisers zich af of de gemeenteraad
de ingediende stukken, zoals de zienswijzen, goed heeft bestudeerd. Eisers wijzen er op dat de gemeenteraad geen ervaring heeft met het afgeven van verklaringen van geen bedenkingen. Tot slot voeren eisers aan dat de commissie Ruimtelijke Ordening en Milieu zich heeft laten beïnvloeden door de wethouder. De wethouder heeft namelijk tijdens de inspraakvergadering meegedeeld aan de commissie, dat het geen zin heeft over de omgevingsvergunning te spreken, omdat de beslissing al is genomen en de gemeente schadeplichtig zou zijn bij afwijzing van de aanvraag.
Beoordeling van het geschil
5.1
De rechtbank is het niet eens met eisers. De rechtbank is van oordeel dat uit de onderstaande omstandigheden voldoende blijkt dat de gemeenteraad al langere tijd op de hoogte was van deze aanvraag, goed geïnformeerd was en over voldoende stukken en informatie beschikte om te kunnen besluiten. Het is niet aannemelijk geworden dat als een ontwerpverklaring van geen bedenkingen voor zienswijzen ter inzage zou zijn gelegd, die ertoe zouden hebben geleid dat de verklaring van geen bedenkingen niet zou zijn verleend.
5.2
Verweerder heeft de gemeenteraad namelijk al bij brief van 17 mei 2018 geïnformeerd in principe positief te zijn over de principeaanvraag van vergunninghouders over de ligplaats en aanbehoren. Bij brief van 1 oktober 2018 heeft verweerder de gemeenteraad ook op de hoogte gesteld van de vergunningaanvraag en de ter inzage legging van het ontwerpbesluit van verweerder met daarin het voornemen de vergunning te verlenen. Het is niet gebleken dat de gemeenteraad op dat moment niet met een dergelijke vergunning kon instemmen.
5.3
Vervolgens heeft verweerder het raadsvoorstel van 22 januari 2019 om de verklaring van geen bedenkingen af te geven aan de gemeenteraad toegezonden. Bij het raadsvoorstel heeft verweerder de aanvraag om een omgevingsvergunning, het ontwerpbesluit, de zienswijzen van eisers en andere omwonenden en de beantwoording van de zienswijzen meegezonden. De gemeenteraad was dus op de hoogte van de bezwaren van eisers en de andere omwonenden tegen het ontwerpbesluit. Eén van de omwonenden heeft in zijn zienswijze gewezen op het beleid van verweerder om geen nieuwe ligplaatsen te realiseren. Verweerder is hier in de beantwoording van de zienswijzen op in gegaan. De rechtbank heeft eisers op de zitting gevraagd wat zij, in aanvulling op de verschillende zienswijzen tegen het ontwerpbesluit, nog zouden willen inbrengen tegen een eventuele ontwerpverklaring van geen bedenkingen, maar eisers hebben dit niet duidelijk kunnen maken. Het is de rechtbank verder niet gebleken dat de gemeenteraad deze stukken niet goed heeft bestudeerd. Eisers hebben dit niet nader onderbouwd aan de hand van concrete feiten en omstandigheden, terwijl dit wel op hun weg had gelegen. De enkele omstandigheid dat de gemeenteraad weinig ervaring had met het afgeven van een verklaring van geen bedenkingen is onvoldoende.
5.4
Ook hebben de omwonenden, waaronder eisers, inspraak gehad bij de vergadering van de commissie Ruimtelijke Ordening en Milieu van de gemeenteraad op 7 maart 2019. Uit het verslag van de commissie blijkt dat er voor- en tegenstanders waren. Er is dus een discussie geweest over het ontwerpbesluit. Verweerder heeft op de zitting bevestigd dat de wethouder tijdens de commissievergadering heeft verklaard dat als de gemeenteraad tegen de verklaring van geen bedenkingen zou stemmen, de vergunninghouder schadevergoeding kan vragen en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State daarover een beslissing zou moeten nemen. Hoewel de rechtbank begrijpt dat dit eisers wantrouwig heeft gemaakt en dit geen schoonheidsprijs verdient, blijkt hieruit nog niet dat de gemeenteraad zich daadwerkelijk heeft laten beïnvloeden door deze opmerking van de wethouder en dat de verklaring van geen bedenkingen zonder die opmerking niet zou zijn verleend. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
6. Het bestreden besluit is gebrekkig tot stand gekomen. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, omdat deze genomen is in strijd met artikel 3:11 van de Wabo. De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat als een ontwerpverklaring van geen bedenkingen voor zienswijzen ter inzage zou zijn gelegd, die ertoe zouden hebben geleid dat de verklaring van geen bedenkingen niet zou zijn verleend. De rechtbank ziet daarin aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Dat betekent dat de omgevingsvergunning gehandhaafd blijft.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.A. Bultena, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.