ECLI:NL:RBMNE:2020:1503
Rechtbank Midden-Nederland
- Tussenuitspraak
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over bedrog en bewijslastverdeling in een civiele zaak tussen twee voormalige vrienden
In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, vordert eiser, die in de periode van 2016 tot 2018 een vriendschappelijke relatie had met gedaagde, de terugbetaling van een bedrag van € 16.317 dat hij aan gedaagde heeft overgemaakt. Eiser stelt dat de overeenkomst tot stand is gekomen door bedrog, omdat gedaagde haar echte naam niet heeft opgegeven. Door de coronamaatregelen is het momenteel niet mogelijk om een zitting te plannen, waardoor de kantonrechter heeft besloten de zaak schriftelijk te behandelen. Eiser moet zijn stellingen onderbouwen en gedaagde krijgt de gelegenheid om hierop te reageren.
De kantonrechter legt uit dat niet elke onwaarheid als bedrog kan worden aangemerkt. Volgens artikel 3:44 van het Burgerlijk Wetboek is bedrog aanwezig wanneer iemand opzettelijk een onjuiste mededeling doet die een ander beweegt tot het verrichten van een rechtshandeling. Eiser moet aantonen dat hij de bedragen niet had overgemaakt als hij de ware identiteit van gedaagde had gekend. Daarnaast wordt opgemerkt dat, ongeacht de uitkomst van de bedrogstelling, de overeenkomst tot terugbetaling van een geldlening altijd moet worden nagekomen.
De kantonrechter wijst erop dat eiser moet bewijzen dat er sprake was van een geldlening, aangezien gedaagde dit ontkent en stelt dat de bedragen schenkingen waren. De zaak wordt aangehouden voor vier weken, zodat eiser schriftelijk kan reageren op de vragen van de kantonrechter. Gedaagde krijgt daarna de kans om hierop te reageren. De kantonrechter houdt verdere beslissingen aan tot na deze schriftelijke uitwisselingen.