ECLI:NL:RBMNE:2020:1505

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
16 april 2020
Zaaknummer
NL19.12958
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil over nalatenschap en toedeling van woning in het kader van corona-maatregelen

In deze zaak, die zich afspeelt in het erfrecht, gaat het om de nalatenschap van [A], die op 2 januari 2018 is overleden. [A] had samen met [gedaagde sub 3] twee dochters, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], en had hen in zijn testament tot erfgenamen benoemd. [eiseres], de partner van [A], vordert verschillende beslissingen met betrekking tot de toedeling van een woning en de uitkering van een levensverzekering. Door de coronamaatregelen is het momenteel niet mogelijk om een zitting te plannen, waardoor de rechtbank heeft besloten de zaak schriftelijk te behandelen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiseres] recht heeft op de toedeling van de woning, mits zij de hypotheekschuld voor haar rekening neemt. Dit leidt tot een verdeling van de overwaarde van de woning. [eiseres] heeft ook vorderingen ingediend met betrekking tot leningen en kosten die zij heeft gemaakt voor de verbouwing van de woning, alsook voor hypotheeklasten en uitvaartkosten. De rechtbank heeft aangegeven dat er meer informatie nodig is om deze vorderingen te beoordelen en dat partijen de gelegenheid krijgen om hun standpunten verder te onderbouwen.

Daarnaast is er een geschil over een verzekeringsuitkering van € 88.000, die door de hypotheekverstrekker is ontvangen. De rechtbank heeft partijen de mogelijkheid gegeven om binnen vier weken te reageren op de bevindingen en om aanvullende gegevens te verstrekken. De behandeling van de zaak is aangehouden totdat partijen hun standpunten hebben verduidelijkt.

Uitspraak

VONNIS
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Familie recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: NL19.12958
Vonnis van 15 april 2020in de zaak van
[eiseres],
wonend in [woonplaats] ,
eiseres, hierna te noemen: [eiseres] , advocaat R.J. Ottens in Noordwijk,
tegen

1.[gedaagde sub 1] , hierna te noemen [gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2], hierna te noemen [gedaagde sub 2] ,
samen ook wel te noemen: de dochters,
3.
[gedaagde sub 3], in haar hoedanigheid van bewindvoerder voor de dochters, hierna te noemen [gedaagde sub 3] ,
alle drie wonend in [woonplaats] , verweersters,
advocaat T.J. Roest Crollius.

1.Inleiding

1.1.
Deze zaak gaat over de nalatenschap van [A] . Hij had samen met [gedaagde sub 3] twee dochters, [gedaagde sub 1] (geboren in 1997) en [gedaagde sub 2] (geboren in 1999). In zijn testament (van 2004) heeft hij hen tot erfgenamen benoemd en een testamentair bewind ingesteld.
1.2.
[A] had een relatie met [eiseres] . Hij heeft in 2013 met haar een huis gekocht ( [adres] in [woonplaats] ).
1.3.
Op 2 januari 2018 is [A] overleden. De dochters hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard. Hun moeder [gedaagde sub 3] is benoemd tot bewindvoerder.
1.4.
In deze procedure vordert [eiseres] verschillende beslissingen over de toedeling van het huis en over de uitkering van een levensverzekering.
1.5.
Als gevolg van de corona-maatregelen is het op dit moment niet mogelijk een zitting te plannen. Om de zaak niet stil te laten liggen zal de rechtbank hem schriftelijk bespreken.
Partijen mogen daarop reageren. Daarna zal bekeken worden of de zaak schriftelijk kan worden afgedaan of dat er misschien dan weer een zitting mogelijk is. Dat zal dan wel een kortere zitting kunnen zijn, omdat de standpunten over en weer dan beter uitgekristalliseerd zijn.

2.De beoordeling

2.1.
[eiseres] vordert om te beginnen een beslissing dat de dochters moeten meewerken aan toedeling van de woning [adres] in [woonplaats] aan haar, onder de voorwaarde dat zij de hypotheekschuld voor haar rekening neemt met ontslag van de dochters uit de aansprakelijkheid daarvoor. Daartegen wordt geen verweer gevoerd. Dit kan dus worden toegewezen.
2.2.
Dat heeft tot gevolg dat de overwaarde tussen hen gedeeld moet worden. Omdat de woning gemeenschappelijk eigendom is geworden van [eiseres] en de dochters, geldt voor de waarde daarvan de datum van de feitelijke verdeling. Voor de hypotheekschuld geldt het saldo van 2 januari 2018. Wat [eiseres] sindsdien heeft afgelost of misschien bijgeleend, is voor haar rekening. Om de overwaarde vast te stellen heeft de rechtbank die gegevens nodig.
2.3.
[eiseres] vordert verder een verklaring voor recht dat zij de helft van die overwaarde heeft betaald door verrekening van vorderingen die zij had op [A] dan wel op de erfgenamen, zodat zij niets meer hoeft te betalen. Volgens haar heeft zij de volgende vorderingen (alle bedragen afgerond):
in 2011 heeft zij [A] € 22.000 geleend. Hij heeft € 2.000 terugbetaald. Zij heeft dus nog een vordering van € 20.000.
Zij heeft € 51.000 gestoken in de verbouwing van het huis. Op grond daarvan had zij een vordering op [A] van € 25.500.
Zij heeft hypotheeklasten en eigenaarslasten betaald voor [A] , in totaal € 98.000. Zij heeft een vordering voor de helft daarvan, € 49.000.
Bovendien heeft zij een deel van de kosten van de uitvaart betaald, en is zij bereid om die rekening helemaal te betalen.
Haar vordering op [A] , en dus nu op de erfgenamen, is dus groter dan de overwaarde.
2.4.
Bij verschillende van deze posten rijst de vraag wie de administratie van [A] heeft. Bij overlijden van [A] lag die vermoedelijk in zijn woning, dan wil zeggen bij [eiseres] . Mogelijk heeft zij die afgegeven aan de erfgenamen, of althans kopieën daarvan (voor zover het hun gezamenlijke administratie was). Als dat niet zo is, moet dat alsnog gebeuren. Voor zover de erfgenamen de nalatenschap aanvaarden, volgen zij de erflater immers op onder algemene titel, dat wil zeggen in alle (voor overgang vatbare) rechten en verplichtingen. Zij hebben dus ook recht op alle informatie daarover alsof zij zelf de erflater waren. De rechtbank ontvangt graag informatie hierover.
2.5.
De eerste post is de lening van € 22.000. De dochters ontkennen die op zich niet. De lening is vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst, die ook een afspraak over de aflossingen bevat: € 200 per maand. Volgens [eiseres] is dat in totaal tien keer gebeurd (vijf keer in 2011, eenmaal in 2013, viermaal in 2015/2016). De dochters betwisten dat. Bovendien is
het geld volgens hen geleend ten behoeve van de verbouwing, zodat het voor de helft aan [eiseres] ten goede is gekomen. Dat laatste lijkt niet erg waarschijnlijk, omdat de lening dateert van februari 2011, twee jaar vóór de aankoop van het huis. Maar de rechtbank heeft wel behoefte aan meer informatie van [eiseres] over de achtergrond van de lening en van de aflossingen.
2.6.
Dan is er een vordering vanwege verbouwingskosten. [eiseres] heeft een lijst overgelegd met een eindtotaal van € 51.000, maar zonder toelichting. Wel is te zien dat een deel van die kosten gemaakt is in latere jaren dan 2013. Dat lijkt dus meer op gewoon onderhoud. Hoe dan ook is er alleen aanleiding voor verrekening, wanneer [eiseres] meer heeft bijgedragen aan de verbouwingen dan [A] . Dit mag [eiseres] nog beter onderbouwen.
2.7.
Ten derde is er een vordering vanwege hypotheeklasten en overige woonlasten die [eiseres] betaald heeft. Dergelijke kosten zijn te beschouwen als woonlasten, en dus als kosten van de gemeenschappelijke huishouding die zij voerde met [A] . Uit het dossier blijkt niet welke afspraken zij en [A] hadden over de kosten van die huishouding. Een samenlevingscontract is niet overgelegd. Dan is een veel voorkomende (en over het algemeen redelijke) afspraak dat die kosten verdeeld worden naar verhouding van de inkomens en, als die niet voldoende zijn, van de vermogens. Een andere vorm die nogal eens voorkomt bij mensen die géén afspraken op papier hebben, is dat ieder bepaalde kosten betaalt. Bijvoorbeeld de een de vaste lasten en de ander de boodschappen. Zonder meer informatie daarover kan de rechtbank deze post niet beoordelen.
2.8.
Voor verrekening achteraf kan alleen aanleiding zijn wanneer de kosten feitelijk anders verdeeld zijn dan was afgesproken. Maar in dat geval valt er iets te zeggen voor een analogische toepassing van de regel uit het arrest van de Hoge Raad van 29 april 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1362, NJ 1995, 561 dat deze verrekening in principe jaarlijks moet plaatsvinden, omdat anders de benodigde gegevens niet meer aanwezig zullen zijn. Dat geldt in deze zaak nog sterker, omdat het hier de erfgenamen zijn die voor de verrekening worden aangesproken. [eiseres] mag op deze aspecten van de zaak nog reageren en haar standpunt verder onderbouwen.
2.9.
De laatste verrekenpost is de kosten van de uitvaart. Kennelijk is het [eiseres] die opdracht gegeven heeft voor de uitvaart en die dus door de begrafenisondernemer kon worden aangesproken. De uitvaartkosten zijn echter een schuld van de nalatenschap (artikel 4:7 BW), die dus in principe door de erfgenamen gedragen zou moeten worden. Hier mogen beide partijen zich eerst nog verder over uitlaten.
2.10.
Dan is er nog één geschilpunt, namelijk een verzekeringsuitkering van € 88.000. Reaal heeft dat bedrag uitgekeerd aan hypotheekverstrekker Obvion. Dit was een overlijdensrisicoverzekering, waarvan de begunstigden zijn (volgens het polisblad):
1. De verzekeringnemer
2. De echtgenote van de verzekeringnemer
3. De kinderen van de verzekeringnemer
4. De wettige erfgenamen van de verzekeringnemer
Volgens [eiseres] was dat een fout van de hypotheekadviseur, en inderdaad lijkt het daar erg op. De ingangsdatum van de verzekering was 1 maart 2013, terwijl het huis is gekocht op 8 maart 2013. Verzekeringnemers zijn [A] en [eiseres] , waarbij zij kruiselings de premie moesten
betalen; [eiseres] betaalde dus de premie voor de verzekering op het leven van [A] . De polis was verpand aan Obvion. Dat alles wijst op een overlijdensrisicoverzekering zoals die vaak gekoppeld is aan een hypotheek op twee inkomens, om te zorgen dat bij overlijden van één partner de ander alleen de woonlasten kan dragen. Als de dochters hun standpunt dat deze polis voor hen bedoeld was willen handhaven, mogen zij dat nog verder onderbouwen.
2.11.
Hoe nu verder? Partijen krijgen nu allebei (tegelijk) een termijn om te reageren op het bovenstaande. Daarbij kunnen zij ook aanvullende gegevens overleggen. Als zij de tijd willen gebruiken om op basis van het bovenstaande tot afspraken te komen, dan is dat natuurlijk ook prima. In ieder geval is het wenselijk dat zij afspraken maken over taxatie van het huis, om een (omslachtig en dus duur en tijdrovend) deskundigenbericht daarover te vermijden.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
houdt de behandeling aan;
3.2.
geeft partijen de gelegenheid om zich binnen een termijn van vier weken uit te laten over het vervolg, door middel van een taak die de rechtbank hen in het digitale systeem zal geven.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Gaertman, en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2020.